ECLI:NL:CRVB:2016:1081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een grondwerker uit Duitsland, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 23 november 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij in staat werd geacht om te werken op een aan zijn ziekte aangepaste arbeidsplaats. De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De neuroloog M. Schwalbe had in zijn rapport geconcludeerd dat de appellant zowel zijn eigen werk als aangepaste voltijdsarbeid kon verrichten. De verzekeringsarts had de beperkingen van de appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en er waren geen objectieve medische argumenten om deze bijstelling te rechtvaardigen. De door de appellant overgelegde medische informatie bood geen nieuwe inzichten die de vastgestelde belastbaarheid in twijfel trokken.
De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat deze functies in medisch opzicht ongeschikt waren. De argumenten van de appellant over vermeende fouten van het Uwv en zijn werkgever werden niet gehonoreerd, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van het recht op WIA-uitkering. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.