ECLI:NL:CRVB:2016:1081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
14/5711 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een grondwerker uit Duitsland, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 23 november 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij in staat werd geacht om te werken op een aan zijn ziekte aangepaste arbeidsplaats. De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De neuroloog M. Schwalbe had in zijn rapport geconcludeerd dat de appellant zowel zijn eigen werk als aangepaste voltijdsarbeid kon verrichten. De verzekeringsarts had de beperkingen van de appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en er waren geen objectieve medische argumenten om deze bijstelling te rechtvaardigen. De door de appellant overgelegde medische informatie bood geen nieuwe inzichten die de vastgestelde belastbaarheid in twijfel trokken.

De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat deze functies in medisch opzicht ongeschikt waren. De argumenten van de appellant over vermeende fouten van het Uwv en zijn werkgever werden niet gehonoreerd, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van het recht op WIA-uitkering. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5711 WIA
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 augustus 2014, 14/785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als grondwerker werkzaam geweest voor [naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats]. Op 26 november 2010 is appellant uitgevallen in verband met lichamelijke en psychische klachten. Op 20 augustus 2012 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Appellant is in Duitsland onderzocht. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat appellant kan werken op een aan zijn ziekte aangepaste arbeidsplaats. De Deutsche Rentenversicherung Westfalen heeft de aanvraag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering afgewezen, omdat appellant nog in staat is ten minste 6 uur per dag werkzaam te zijn. Met een brief van 30 juli 2013 heeft de Deutsche Rentenversicherung Westfalen de bevindingen aan het Uwv voorgelegd. Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 23 november 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 17 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. Geconcludeerd is dat de vastgestelde beperkingen voldoende zijn onderbouwd en in overeenstemming zijn met de bevindingen van neuroloog M. Schwalbe. De door appellant overgelegde gegevens vormen onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellant niet in staat zou zijn de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten.
3. Appellant heeft betoogd dat door het Uwv en [naam B.V.] fouten zijn gemaakt. Volgens appellant heeft [naam B.V.] foutieve opgaven gedaan en is door het Uwv een foutieve E301-verklaring afgegeven, waardoor appellant in Nederland verzekerd is geworden. Het Duitse Arbeitsamt wilde appellant niet opnemen zonder een correcte E301-verklaring. Appellant heeft voorts betoogd dat hij op grond van de Nederlandse regeling een lager bedrag aan ziekengeld heeft ontvangen dan hij in Duitsland zou hebben ontvangen. Appellant wijst er op dat het ziekengeld in Duitsland 100% bedraagt en wordt berekend over 30 dagen per maand, terwijl het in Nederland 70% bedraagt en wordt berekend over 5 dagen per week, oftewel ongeveer 22 dagen per maand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. Appellant is op 20 maart 2013 in Duitsland onderzocht door neuroloog en psychiater Schwalbe, die in zijn rapport van 23 juni 2013 heeft geconcludeerd dat appellant zowel het eigen werk als aangepaste voltijdsarbeid kan verrichten. De verzekeringsarts heeft op basis van het rapport van Schwalbe de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken tijdens een telefonische hoorzitting en geconcludeerd dat er geen objectieve medische argumenten zijn om de FML bij te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant in bezwaar overgelegde medische informatie in zijn beoordeling betrokken.
4.2.
Ingestemd wordt met de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De door appellant in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie, waaronder het advies (Gutachten) van 18 maart 2013 van bedrijfsarts Schlegel, werpt geen ander licht op de bij appellant op 23 november 2012 aanwezige beperkingen. Wat betreft het advies van bedrijfsarts Schlegel is voorts van belang dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld of het advies is opgesteld voor een wettelijke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling dan wel voor een ander doel, zoals re-integratie op de arbeidsmarkt.
4.3.
Eveneens wordt ingestemd met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen, die zijn weergegeven op het Resultaat Functiebeoordeling, voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft betoogd kan er niet aan afdoen dat terecht is vastgesteld dat appellant met ingang van 23 november 2012 geen recht heeft op een
WIA-uitkering. De door appellant overgelegde E301-verklaringen hebben betrekking op de vraag of aanspraak bestaat op Nederlandse werkloosheidsuitkering. Deze vraag is in dit geding niet aan de orde. Verder kan in het midden blijven of er een verschil is tussen het ziekengeld op grond van de Nederlandse dan wel de Duitse wetgeving, omdat het recht op ziekengeld hier niet in geding is, maar slechts het recht op WIA-uitkering. Of het [naam B.V.] en het Uwv de door appellant gestelde fouten hebben gemaakt, kan daarom eveneens in het midden blijven. Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat deze fouten ertoe hebben geleid dat zijn aanspraken op arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Duitse wettelijke regeling hadden moeten worden beoordeeld, moet erop worden gewezen dat de Deutsche Rentenversicherung Westfalen de aanvraag van appellant om een Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft afgewezen op de grond dat appellant nog in staat is ten minste 6 uur per dag werkzaam te zijn.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

UM