ECLI:NL:CRVB:2016:108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting en de gevolgen daarvan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die sinds 1 november 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had haar bijstandsuitkering zien intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit gebeurde naar aanleiding van een melding van de Financial Intelligence Unit Nederland over een verdachte transactie van € 18.000,- die appellante had uitgevoerd bij De Nederlandsche Bank. Het college concludeerde dat appellante niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting door niet te melden dat zij over dit geldbedrag beschikte.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 28 januari 2013 het geldbedrag had gewisseld en dat zij niet kon aantonen dat zij niet over dit bedrag kon beschikken. De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante leidde tot de conclusie dat haar recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld. Appellante voerde aan dat de intrekking van de bijstand onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor haar had, maar de Raad oordeelde dat dit in het kader van de procedure niet relevant was. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van 14 mei 2014 werd niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 992,- en heeft bepaald dat het college het griffierecht van in totaal € 167,- aan appellante vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan.