ECLI:NL:CRVB:2016:1054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
15/2888 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 18 november 2013 een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel heeft de aanvraag op 20 mei 2014 afgewezen, omdat de appellant verzuimd had om de gevraagde bankafschriften over te leggen, waardoor zijn financiële situatie niet inzichtelijk was.

Tijdens de bezwaarprocedure heeft de appellant alsnog de bankafschriften overgelegd, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij voldoende inlichtingen had verschaft om zijn recht op bijstand vast te stellen.

De Raad oordeelt dat de appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De bankafschriften toonden onduidelijke bij- en afschrijvingen aan, en de appellant kon niet aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2888 WWB
Datum uitspraak: 15 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 maart 2015, 14/6527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M. Haring, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingebracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016. Namens appellant is verschenen mr. Haring. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Snijders en
A. Uzun.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 18 november 2013 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 18 november 2013 heeft appellant de daartoe strekkende aanvraag ingediend.
1.2.
Bij brief van 19 november 2013 heeft het college appellant onder meer verzocht om alle bankafschriften van de betaalrekeningen over de afgelopen drie maanden tot heden over te leggen. Bij brieven van 10 december 2013, 28 januari, 1 en 6 mei 2014 heeft het college verzocht om de afschriften van betaalrekening [rekeningnummer] bij de ASN Bank
(ASN-rekening) vanaf 1 augustus 2013. Op 19 mei 2014 heeft de bijstandsconsulent van appellant hem per emailbericht een laatste mogelijkheid geboden om de gevraagde bankafschriften uiterlijk op 20 mei 2014 over te leggen.
1.3.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het college, voor zover van belang, de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant heeft verzuimd de in 1.2 genoemde bankafschriften te overleggen.
1.4.
Appellant heeft de gevraagde bankafschriften in de bezwaarprocedure alsnog overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 9 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2014 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant, omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, de inlichtingenverplichting heeft geschonden met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 18 november 2013 tot en met 20 mei 2014.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7041) rust de bewijslast ter zake van bijstandbehoevendheid bij aanvragen van bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. In dat kader dient de aanvrager duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB levert een rechtsgrond op voor weigering van de bijstand indien door schending van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
In het geval van appellant houdt de in 4.2 omschreven bewijslast in dat hij aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk dient te maken op welke wijze hij in de maanden voorafgaand aan de aanvraag en in de periode van de aanvraag tot het besluit van
20 mei 2014 in de noodzakelijke kosten van het bestaan heeft voorzien.
4.4.
Appellant stelt zich op het standpunt dat hij het college voldoende inlichtingen heeft verschaft om het recht op bijstand vast te stellen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant zijn financiële situatie in de in 4.3 genoemde periode onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat de ASN-rekening niet alleen gebruikt werd voor de maandelijkse ontvangst van een persoonsgebonden budget. Uit de bankafschriften blijkt dat er in de periode van 18 augustus 2013 tot 13 mei 2014 elf bijschrijvingen zijn geweest van in totaal € 6.381,04 waarvan de herkomst onduidelijk is. Hetzelfde geldt voor de 34 afschrijvingen in die periode van in totaal € 8.602,-, waarvan de bestemming en de aard van de besteding onduidelijk is.
4.4.2.
Appellant heeft verklaard dat hij in de bewuste periode niet over een betaalpas beschikte, maar dat de heer [naam K] (K) deze in bezit had. Volgens appellant was K ten tijde van belang zijn mentor in verband met bij appellant bestaande verslavingsproblematiek en hield K uit dien hoofde toezicht op appellants financiën. Appellant heeft deze verklaring echter niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. De genoemde bij- en afschrijvingen dienen dus aan appellant te worden toegerekend.
4.5.
Nu de overgelegde bankafschriften noch de verklaring van appellant duidelijkheid geven over de vele bij- en afschrijvingen van soms substantiële bedragen ten tijde hier van belang, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn financiële situatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Uit 4.4 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2016.
De voorzitter is niet in staat de uitspraak te ondertekenen
(getekend) A. Stuut

HD