ECLI:NL:CRVB:2016:1038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen. Appellante, die sinds 1 december 2006 als schoonmaakster werkte, meldde zich op 26 oktober 2009 ziek. Het Uwv concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en wees haar aanvraag voor een WIA-uitkering af. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat haar beperkingen niet correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, revalidatiearts drs. W.C.G. Blanken, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. Blanken concludeerde dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat haar gezondheid zou lijden onder een volledige werkweek.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het deskundigenrapport overtuigend was en dat de eerdere beslissing van de rechtbank moest worden bevestigd. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.