ECLI:NL:CRVB:2016:1031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
14-3386 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en medische grondslag bij arbeidsongeschiktheid van een loodgieter

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die als loodgieter werkzaam was. Appellant had zich ziekgemeld vanwege rugklachten, hoofdpijn, duizeligheid en andere klachten. De artsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hebben appellant hersteld verklaard per 19 augustus 2013, waarna zijn uitkering werd beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waartegen appellant in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft appellant betwist dat zijn klachten correct zijn ingeschat en heeft hij aangevoerd dat zijn klachten van duizeligheid en instabiliteit ten onrechte aan alcoholgebruik zijn toegeschreven. Hij heeft medische informatie ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv heeft in verweer gesteld dat er geen aanleiding is om de eerdere beoordeling van de belastbaarheid van appellant te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de artsen van het Uwv een juist beeld hadden van de belasting van de arbeid van appellant. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie is die de eerdere conclusies van de artsen van het Uwv kan weerleggen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

14/3386 ZW
Datum uitspraak: 23 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2014, 13/9264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H. Pelle, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pelle. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was voor 40 uur per week werkzaam als loodgieter bij [BV] Na beëindiging van dit dienstverband is aan hem per 27 september 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. In mei 2010 is appellant als ZZP-er gestart als loodgieter, waarna in november 2010 zijn WW uitkering is beëindigd. In juli 2011 heeft appellante zijn bedrijf beëindigd en herleving van zijn WW recht aangevraagd. Aan hem is vervolgens een uitkering op grond van de WW toegekend.
1.2.
Vanuit deze situatie heeft appellant zich per 24 september 2012 ziekgemeld vanwege een toename van zijn rugklachten, hoofdpijn- en duizeligheidsklachten, trillen en spanningsklachten. Appellant heeft meerdere malen het spreekuur van een arts bezocht, laatstelijk op 15 augustus 2013. Op basis van bevindingen uit eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector is appellant, rekening houdende met klachten ten gevolge van existente tremor, aspecifieke rugklachten en psychosociale problemen, hersteld verklaard per 19 augustus 2013. Bij besluit van 16 augustus 2013 is de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) per 19 augustus 2013 beëindigd.
1.3.
Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 10 oktober 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende gegevens naar voren zijn gekomen voor een afgewogen oordeel over de belastbaarheid van appellant per datum in geding. Van belang is geacht dat uit de rapporten blijkt dat alle klachten van appellant zijn opgetekend en meegewogen en dat informatie van de behandelend sector bij de vaststelling van de belastbaarheid is betrokken. In de medische informatie kan geen bevestiging worden gevonden voor de stelling dat appellant, per 19 augustus 2013, niet geschikt was voor zijn arbeid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Hij heeft zich -samengevat- op het standpunt gesteld dat zijn rug- en psychische klachten zijn onderschat. Voorts heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten van duizeligheid, instabiliteit en trillingen ten onrechte zijn toegeschreven aan alcohol gebruik. Deze klachten worden volgens appellant veroorzaakt door herseninfarcten die hij heeft doorgemaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische informatie, waaronder informatie van zijn behandelend artsen, ingediend.
3.2.
In verweer heeft het Uwv gesteld, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2014, dat geen aanleiding bestaat om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de belastbaarheid van appellant per datum in geding.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. In artikel 19, vijfde lid, van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. Aan het werk van appellant waren echter geen bijzondere, verzwarende, aspecten verbonden, die gelet op voormelde bepaling hier buiten beschouwing zouden moeten blijven.
4.2.
Niet in geschil is dat de rechtbank terecht is uitgegaan van de fulltime loodgieter als maatstaf arbeid. De ter zitting door appellant aangevoerde stelling dat de artsen van het Uwv niet op de hoogte waren van de belastende aspecten van zijn arbeid wordt niet gevolgd. Uit het dossier blijkt dat op 4 juli 2013 een telefonisch gesprek heeft plaats gevonden tussen een arbeidsdeskundige en appellant. Appellant heeft in dat gesprek uitgebreid toegelicht wat de belastende aspecten van zijn arbeid inhielden. Ten tijde van de beoordeling door de artsen van het Uwv van de geschiktheid van appellant voor zijn arbeid hadden de artsen van het Uwv dan ook een juist beeld van de belasting van deze arbeid.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de medische aspecten van het bestreden besluit en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellant op 19 augustus 2013.
4.4.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met het Uwv, zoals verwoord in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2014 en 5 februari 2016, wordt geoordeeld dat geen nieuwe medische informatie is overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen per 19 augustus 2013 onjuist zijn vastgesteld. Voorts blijkt uit deze informatie niet dat appellant herseninfarcten heeft doorgemaakt waardoor zijn klachten van duizeligheid, tremor van de handen en instabiliteit veroorzaakt worden.
4.5.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de conclusie dat de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M. van Dun als voorzitter, in tegenwoordigheid van
C. Moustaȉne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) C. Moustaȉne

UM