ECLI:NL:CRVB:2016:1024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
14-5257 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijdrage door Stichting Uitgeprocedeerde Vluchtelingen en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, afkomstig uit Burundi, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Appellant ontving vanaf juni 2012 een bijdrage van € 210,- per twee weken van de Stichting Uitgeprocedeerde Vluchtelingen (STUV), maar deze bijdrage werd per 23 januari 2013 beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen deze beëindiging, maar het college verklaarde zijn bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet gericht was tegen een besluit van het college. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de STUV zelfstandig beslist over de toekenning van bijdragen en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het besluit van STUV aan het college moet worden toegerekend. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5257 WMO
Datum uitspraak: 23 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 augustus 2014, 13/6490 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Gieske.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, afkomstig uit Burundi, ontving vanaf juni 2012 een bijdrage van € 210,- per twee weken van Stichting Uitgeprocedeerde Vluchtelingen (STUV). STUV heeft deze bijdrage met ingang van 23 januari 2013 beëindigd.
1.2.
Appellant heeft op 10 februari 2013 bij het college bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de bijdrage door STUV. Bij brief van 21 februari 2013 heeft het college het bezwaarschrift van appellant onder toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar STUV.
1.3.
Appellant heeft op 27 februari 2013 bezwaar gemaakt tegen de brief van het college van 21 februari 2013.
1.4.
Appellant heeft op 9 juni 2013 het college in gebreke gesteld en heeft verzocht om te beslissen op zijn bezwaren van 10 en 27 februari 2013.
1.5.
Bij besluit van 30 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat aan het bezwaar van
10 februari 2013 niet is gericht tegen een besluit van het college. Omdat de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk zijn, bestaat geen aanleiding dwangsommen te verbeuren wegens niet tijdig beslissen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de STUV het besluit tot beëindiging van de bijdrage heeft genomen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat dit besluit door of namens het college is genomen.
3. Appellant heeft aangevoerd dat het besluit van STUV om de bijdrage te beëindigen aan het college moet worden toegerekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is, in essentie, een herhaling van zijn gronden in bezwaar en beroep.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep beleid van het college omtrent de kleed- en leefgelden voor ongedocumenteerde vreemdelingen in Leiden overgelegd en aangevoerd dat hieruit volgt dat besluiten van STUV moeten worden toegerekend aan het college. Wat er ook zij van dit beleid, was in de periode in geding de Samenwerkingsovereenkomst 2010 tot en met 2013 Gemeente Leiden en Stichting Uitgeprocedeerde vluchtelingen en andere Vreemdelingen in het kader van gemeentelijke subsidieverstrekking (Samenwerkingsovereenkomst) van kracht. In zijn uitspraak van 1 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3195, heeft de Raad reeds geoordeeld dat uit de Samenwerkingsovereenkomst niet de conclusie kan worden getrokken dat brieven en handelingen van STUV als besluiten van het college zijn aan te merken. STUV bepaalt zelfstandig en zonder inmenging door de gemeente, of zij aan een vreemdeling materiële, sociale of juridische hulp verlenen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat van deze rechtspraak moet worden teruggekomen.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP