ECLI:NL:CRVB:2016:1013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
14-4503 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door het Uwv inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad overwoog dat de appellant, die de Nederlandse en Duitse nationaliteit heeft en in het buitenland woonde, redelijkerwijs kon menen dat zijn bezwaar tijdig was ingediend. De Raad concludeerde dat de brief van de appellant van 2 april 2012 als een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift moest worden aangemerkt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om het besluit van 11 april 2012 opnieuw te heroverwegen op basis van het bezwaar van de appellant.

Uitspraak

14.4503 WIA

Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juli 2014, 13/6899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 april 2012 heeft het Uwv appellant te kennen gegeven dat hij niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 16 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de als bezwaarschrift tegen het besluit van 11 april 2012 aangemerkte brief van appellant van 16 juli 2013
niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de brief van 16 juli 2013 niet binnen de door artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn is ingediend. In de door appellant gestelde gezondheidsklachten heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten.
3. In hoger beroep heeft appellant te kennen gegeven het niet met de aangevallen uitspraak eens te zijn en dat hij niet meer in staat is te werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
4.2.
Appellant heeft de Nederlandse en Duitse nationaliteit. In verband met een hem in op
26 juni 2009 in Duitsland overkomen auto-ongeval heeft hij in Nederland een WIA-uitkering aangevraagd. Appellant correspondeert met het Uwv in een mengeling van Nederlands en Duits. Ten tijde van de behandeling van de aanvraag woonde appellant in Belfast.
4.3.
Naar aanleiding van zijn aanvraag is appellant op 20 februari 2012 door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht. Mede op basis van vier door de verzekeringsarts ingewonnen medische expertises heeft de verzekeringsarts op 21 maart 2012 gerapporteerd dat de toestand van appellant niet is terug te voeren op een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek.
4.4.
Aan het slot van het rapport heeft de verzekeringsarts vermeld dat appellant in het buitenland verblijft en dat hij op 21 maart 2012 op de voicemail van appellant een bericht heeft ingesproken. Daarin heeft hij aangekondigd dat hij appellant een brief zal sturen met de mededeling dat de aanvraag om uitkering wordt afgewezen. De verzekeringsarts heeft deze brief nog op dezelfde dag aan appellant verzonden. In de brief heeft de verzekeringsarts onder verwijzing naar de voicemail bevestigd dat de aanvraag van appellant is afgewezen, omdat bij hem naar objectief medische criteria geen ziekte of gebrek is vastgesteld. Voorts heeft hij appellant te kennen gegeven dat hij binnen een maand na de dagtekening van de brief
(21 maart 2012) kan verzoeken om toezending van de rapporten waarop het besluit berust. Aan het slot van de brief is vermeld dat een procesbegeleider van het Uwv binnen korte tijd de beslissing aan appellant zal sturen en dat hij, indien hij het daarmee niet eens is, in bezwaar kan gaan.
4.5.
Bij brief van 2 april 2012 heeft appellant, onder verwijzing naar de brief van de verzekeringsarts van 21 maart 2012, het Uwv een brief doen toekomen met als onderwerp: “Bezwaar geggen beslissing aanvraag arbeidsongeschiktheidsuitkering”. Bij brief van
10 april 2012 heeft het Uwv de ontvangst van de brief van 2 april 2012 bevestigd en appellant te kennen gegeven uit zijn brief te hebben begrepen dat hij het niet met de beslissing eens is. Het Uwv heeft appellant voorts te kennen gegeven dat de beslissing op 2 april 2012 nog niet verzonden was, dat deze hem op 11 april zal worden toegestuurd en dat appellant binnen zes weken na de dagtekening daartegen bezwaar kan maken. Bij de door het Uwv en de rechtbank als bezwaarschrift aangemerkte brief van 16 juli 2013 heeft appellant het Uwv verzocht zijn bezwaar “nochmal juridisch [te] beroepen”
4.6.
De brief van appellant van 2 april 2012 moet zowel naar vorm als inhoud beschouwd worden als een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Awb. In het opschrift van de brief is ondubbelzinnig vermeld dat beoogd wordt bezwaar te maken tegen de beslissing op de aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voorts blijkt uit de tekst van de brief dat appellant het niet eens is met deze beslissing. Uit de brief van het Uwv van 10 april 2012 blijkt dat het Uwv dit onderkend heeft. Omdat het Uwv eerst bij brief van 11 april 2012 formeel op de aanvraag van appellant heeft beslist, moet de brief van appellant van 2 april 2012 worden aangemerkt als een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb.
4.7.
Met het rapport van de verzekeringsarts van 21 maart 2012 was het onderzoek naar de vraag of appellant recht heeft op een WIA-uitkering voltooid. De verzekeringsarts had immers geconcludeerd dat de toestand van appellant niet is terug te voeren op een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek, zodat arbeidskundig onderzoek achterwege kon blijven. Gelet op de stelligheid van de telefonische mededeling van de verzekeringsarts dat de aanvraag is afgewezen, gevolgd door de schriftelijke bevestiging daarvan bij brief van 21 maart 2012, kon appellant op 2 april 2012 redelijkerwijs menen dat het besluit tot afwijzing van zijn aanvraag al tot stand was gekomen. De omstandigheid dat de verzekeringsarts appellant er in het slot van zijn brief van 21 maart 2012 op heeft gewezen dat de beslissing hem nog zal worden toegestuurd en hij daartegen bezwaar kan maken, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel, omdat het Uwv in zijn brief van 10 april 2012 heeft onderkend dat appellant het niet eens was met de hem door de verzekeringsarts meegedeelde afwijzing van zijn aanvraag en dat appellant mede gelet op deze mededeling in de, ook uit zijn brief van 16 juli 2013 naar voren komende, veronderstelling heeft kunnen verkeren dat de bezwaarprocedure met zijn brief van 2 april 2012 een aanvang had genomen. Hierbij is in aanmerking genomen dat binnen het samenstel van de feiten en omstandigheden niet geheel zonder belang is dat appellant de Nederlandse taal slechts beperkt beheerst en daarom zeker niet valt uit te sluiten dat hij de mededeling dat er nog een formele bevestiging zou volgen in de vorm van een voor bezwaar vatbare beslissing, niet goed heeft begrepen.
5. Wat in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen, leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het Uwv wordt opgedragen het besluit van 11 april 2012 alsnog op de grondslag van het bezwaar te heroverwegen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op het besluit van 11 april 2012 te heroverwegen op grondslag van het bezwaarschrift van 2 april 2012.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D. van Wijk

NK