ECLI:NL:CRVB:2015:993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en toekenning naar norm voor alleenstaande met terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant met ingang van 16 augustus 2012 en de toekenning van bijstand naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 9 januari 2013. Appellant ontving vanaf 28 februari 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding van overlast op het uitkeringsadres, waar appellant stond ingeschreven, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 15 augustus 2012 het recht op bijstand opgeschort. Appellant was al vier maanden niet op het uitkeringsadres aanwezig, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 16 augustus 2012. Appellant heeft niet gereageerd op de uitnodiging van het college om gegevens te verstrekken en is niet verschenen op een gesprek op 16 augustus 2012.
Na de intrekking heeft appellant op 9 januari 2013 opnieuw bijstand aangevraagd, welke aanvraag werd goedgekeurd met ingang van die datum. Het college heeft echter de aanvraag van 28 augustus 2012 afgewezen, omdat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. De rechtbank Rotterdam heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij telefonisch contact heeft gehad met het college en dat hij zich op 28 augustus 2012 heeft gemeld voor bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de intrekking van de bijstand kunnen rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft ingeleverd. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.