ECLI:NL:CRVB:2015:988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
14-1635 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van kennisneming in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot vertrouwelijke informatie

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.C.S. Grégoire, hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Stein om beperkte kennisneming van een vertrouwelijk stuk dat is ingediend in het kader van een aanbesteding voor hulp bij het huishouden. Het stuk, dat door het college als vertrouwelijk is aangemerkt, bevat bedrijfseconomische gegevens die door zorgaanbieders zijn verstrekt. Het college heeft aangevoerd dat openbaarmaking van deze gegevens niet verplicht is op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het belang van appellante bij het in acht nemen van het verdedigingsbeginsel zwaarder weegt dan het belang van het college bij beperking van de kennisneming. De Raad heeft daarbij artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:108 van de Awb toegepast. De Raad concludeert dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is, en dat het stuk aan het college zal worden teruggezonden met de mogelijkheid om het opnieuw in te zenden.

De beslissing van de Raad benadrukt het belang van transparantie en het recht op een eerlijk proces in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer vertrouwelijke informatie in het geding is. De Raad heeft ook opgemerkt dat de criteria van de Wob slechts een ondergrens vormen voor de beoordeling van verzoeken om geheimhouding.

Uitspraak

14/1635 WMO, 14/1640 WMO
Datum beslissing: 31 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Beslissing inzake de toepassing van artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:29 van de Awb
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)
INLEIDING
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 20 februari 2014, 12/1619 en 13/1121 (aangevallen uitspraken).
Bij brief van 23 december 2014 heeft het college gereageerd op een verzoek van de Raad om nadere stukken in te zenden. Met betrekking tot één van de bij deze brief gevoegde bijlagen met als titel ‘Aanbesteding Hulp bij het huishouden 2010, toepassing loonprijsindex op de uurtarieven,’ bestaande uit twee pagina’s met in de rechterbovenhoek het woord ‘Vertrouwelijk’ vermeld, heeft het college kenbaar gemaakt dat hij er bezwaar tegen heeft als de Raad deze bijlage zal doorsturen naar appellante. Dit bezwaar behelst een verzoek om beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Awb.
Appellante heeft gereageerd op het verzoek om beperkte kennisneming.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kunnen partijen die verplicht zijn stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de Raad meedelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de stukken. Op grond van het bepaalde in artikel 8:29, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn gewichtige redenen voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen. Op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb beslist de Raad of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
2. De bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten bestreden besluiten hebben betrekking op de toekenning door het college van hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning aan appellante. In hoger beroep heeft appellante de omvang van de toegekende zorg, de door het college gehanteerde normtijden en de tarieven van de in verband met deze zorg aan appellante verleende persoonsgebonden budgetten bestreden.
3. Het college heeft aangevoerd dat de gevraagde beperking van de kennisneming noodzakelijk is, omdat het om bedrijfseconomische gegevens gaat die de zorgaanbieders vertrouwelijk ter beschikking hebben gesteld in het kader van een aanbesteding van hulp bij het huishouden op grond van de Wmo. Volgens het college is er ook op grond van de Wob geen verplichting tot openbaarmaking van deze gegevens.
4. Na kennis te hebben genomen van het in geding zijnde stuk, is de Raad tot het oordeel gekomen dat het door het college aangevoerde belang bij beperking van de kennisneming van dit stuk niet opweegt tegen het belang van appellant bij inachtneming van het verdedigingsbeginsel. Daarbij wordt in het midden gelaten of ingevolge de Wob de verplichting bestaat het betreffende stuk te overleggen. Bij de beoordeling van een verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb is sprake van een zwaardere beoordelingsmaatregel dan bij een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob en wordt een beroep op geheimhouding alleen toelaatbaar geacht indien daarvoor gewichtige redenen bestaan. De criteria van de Wob vormen daarbij slechts een ondergrens (zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV1274).
5. De Raad komt tot de slotsom dat de beperking van de kennisneming van het hier bedoelde stuk niet gerechtvaardigd is.
6. Het stuk ten aanzien waarvan beperking van de kennisneming is verzocht zal aan het college worden teruggezonden, met de uitnodiging dit stuk desgewenst wederom in te zenden. De behandeling van het hoger beroep zal zo nodig worden voortgezet door een andere kamer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bepaalt dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is.
Deze beslissing is genomen door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.D.F. de Moor

NW