ECLI:NL:CRVB:2015:983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
14-1110 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om bijzondere bijstand voor kosten echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft appellante op 31 juli 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten die verband houden met het starten van een echtscheidingsprocedure. De kosten, die in totaal € 57,42 bedroegen, omvatten onder andere de kosten van een deurwaarder en uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 23 augustus 2013 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 22 oktober 2013. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 17 februari 2014 ongegrond verklaard.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 16 februari 2015. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de kosten voor de echtscheidingsprocedure moeten worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in principe uit eigen middelen moeten worden voldaan. De Raad heeft geoordeeld dat het hebben van schulden geen bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat bijzondere bijstand wordt verleend. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de kosten onbetaalbaar maken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.

Uitspraak

14/1110 WWB
Datum uitspraak: 31 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 februari 2014, 13/6287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Sloot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. van Helvoort.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 31 juli 2013 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor kosten die verband houden met het entameren van een echtscheidingsprocedure, waaronder kosten van een deurwaarder, uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans Basisregistratie Personen), een huwelijksakte en een geboorteakte, tot een bedrag van in totaal € 57,42.
1.2.
Bij besluit van 23 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand van appellante afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd, voor zover nog van belang, dat de betreffende kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit eigen middelen moeten worden voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad verwijst voor de toepasselijke wet- en regelgeving naar de aangevallen uitspraak en komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
De kosten die verbonden zijn aan (het starten van) een echtscheidingsprocedure moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij als gevolg van de echtscheiding met onvoorziene kosten wordt geconfronteerd. Daarmee heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze nopen tot verlening van bijzondere bijstand. Nog daargelaten het relatief bescheiden bedrag aan kosten dat in dit geval is gemaakt, verschilt de situatie waarin appellante ten tijde in geding verkeerde immers niet in betekenende mate van die van andere personen die zich, in een soortgelijke echtscheidingssituatie met een inkomen op bijstandsniveau, voor dezelfde kosten zien gesteld. Dat appellante naar eigen zeggen schulden heeft en daardoor de kosten niet zelf kan dragen, is evenmin een bijzondere omstandigheid die verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt. Schulden, dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.4.
In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Het college heeft de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand terecht afgewezen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en G.M.G. Hink en
C.J. Waterbolk als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Boomhouwer

IJ