Uitspraak
17 februari 2014, 13/6287 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante op 31 juli 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten die verband houden met het starten van een echtscheidingsprocedure. De kosten, die in totaal € 57,42 bedroegen, omvatten onder andere de kosten van een deurwaarder en uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 23 augustus 2013 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 22 oktober 2013. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 17 februari 2014 ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 16 februari 2015. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de kosten voor de echtscheidingsprocedure moeten worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in principe uit eigen middelen moeten worden voldaan. De Raad heeft geoordeeld dat het hebben van schulden geen bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat bijzondere bijstand wordt verleend. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de kosten onbetaalbaar maken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.