ECLI:NL:CRVB:2015:971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
13-4547 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek op grond van artikel 8:119 Awb zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak. Verzoeker had op 9 juli 2013 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 februari 2013. In deze eerdere uitspraak was de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 november 2011 vernietigd en was het beroep tegen een besluit van 16 december 2010 gegrond verklaard. Verzoeker stelde dat de feiten in de uitspraak van 22 februari 2013 onjuist waren vermeld en dat de overwegingen onvoldoende gemotiveerd waren. Echter, tijdens de zitting op 17 februari 2015 erkende verzoeker dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die onder artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het verzoek om herziening niet kan worden gebruikt om een hernieuwde discussie te voeren over de eerdere uitspraak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Aangezien verzoeker enkel de juistheid van de eerdere uitspraak betwistte zonder nieuwe informatie aan te dragen, werd het verzoek afgewezen. De Raad verwees naar vaste rechtspraak die bevestigt dat herziening niet mogelijk is op basis van een betwisting van de eerdere uitspraak zonder nieuwe feiten.

De beslissing werd genomen door rechter F. Hoogendijk, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/4547 WWB
Datum uitspraak: 31 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 februari 2013, 11/7285 WWB
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 9 juli 2013 om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak van de Raad van 22 februari 2013. Hierna heeft hij nog nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 februari 2015. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2. Bij de uitspraak waarvan verzoeker herziening vraagt, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 november 2011, 11/912, vernietigd, het beroep tegen het besluit van 16 december 2010 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 17 augustus 2010 ongegrond is verklaard. De Raad heeft het besluit van 17 augustus 2010 herroepen en bepaald dat de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2010 gedurende één maand wordt verlaagd met 10% van de toepasselijke bijstandsnorm en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 december 2010 voor zover vernietigd.
3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek, samengevat, ten grondslag gelegd dat de feiten in de uitspraak van 22 februari 2013 onjuist zijn vermeld en dat de overwegingen onvoldoende zijn gemotiveerd. Verzoeker heeft ter zitting van de Raad desgevraagd bevestigd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Hij heeft aangevoerd dat de Raad van onjuiste feiten is uitgegaan en het hoger beroep onjuist heeft beoordeeld.
4. Wat verzoeker tegen de uitspraak van 22 februari 2013 heeft aangevoerd behelst, zoals verzoeker zelf heeft erkend, geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, maar een betwisting van de juistheid van de uitspraak van de Raad van 22 februari 2013. Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3516) is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
5. Uit wat onder 4. is overwogen vloeit voort dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) E. Heemsbergen

HD