ECLI:NL:CRVB:2015:967
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante over de periode van 1 januari 2011 tot 16 mei 2012. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit berust op onvoldoende feitelijke grondslag. Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en was samen met haar kinderen ingeschreven op een adres. Het college had de bijstand ingetrokken op basis van een onderzoek dat had plaatsgevonden naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij werd gesteld dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar kinderen, S.
De Raad heeft vastgesteld dat de verklaring van appellante, die zij zonder tolk had afgelegd, onvoldoende specifieke informatie bevatte om de conclusie te ondersteunen dat S gedurende de gehele te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante. De rechtbank had ten onrechte de verklaring van appellante als voldoende bewijs aangemerkt. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd voor de periode van 1 januari 2011 tot 16 mei 2012 en het besluit van 7 september 2012 herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 2.940,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.