ECLI:NL:CRVB:2015:966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
13-5423 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op bijzondere bijstand voor kosten gemaakt vóór aanvraagdatum; geen bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant op 4 juli 2011 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.823,50. De bij de aanvraag gevoegde nota’s beslaan de periode van 1 maart 2010 tot en met 3 juni 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Purmerend heeft de aanvraag op 1 september 2011 buiten behandeling gesteld, omdat de kosten waarvoor bijstand werd aangevraagd, zijn gemaakt vóór de aanvraagdatum. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing was in dit geval.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijstand heeft aangevraagd, zijn opgekomen vóór de datum van de aanvraag. De Raad heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die rechtvaardigen dat van de hoofdregel wordt afgeweken, namelijk dat er geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn gemaakt vóór de aanvraagdatum. Appellant heeft aangevoerd dat hij een psychische aandoening heeft die hem belette om eerder een aanvraag in te dienen, maar de Raad heeft geen bewijs gevonden voor deze claim. Ook de eerdere toekenning van bijstand met terugwerkende kracht werd door de Raad niet als voldoende argument gezien om in dit geval een uitzondering te maken.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5423 WWB
Datum uitspraak: 31 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 augustus 2013, 12/349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.F. Menick. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
C.E. van der Tuuk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 4 juli 2011 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.823,50. De bij de aanvraag gevoegde nota’s beslaan de periode van 1 maart 2010 tot en met 3 juni 2011.
1.2.
Bij besluit van 1 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
7 december 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Subsidiair is de aanvraag afgewezen op de grond dat de aanvraag betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend en geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 1 september 2011 herroepen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY0399, heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 4:5 van de Awb niet voor toepassing in aanmerking komt indien direct dan wel bij de inhoudelijke beoordeling van de merites van de aanvraag blijkt dat deze niet voor inwilliging vatbaar is. In dat geval behoort direct een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te volgen. Vervolgens heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Omdat geen recht op bijzondere bijstand bestaat indien de kosten vóór de aanvraagdatum zijn gemaakt, heeft de rechtbank bepaald dat de aanvraag om bijzondere bijstand wordt afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Na het verhandelde ter zitting van de Raad is niet langer in geschil dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag is ingediend. In beginsel bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Appellant voert echter aan dat bijzondere omstandigheden in dit geval rechtvaardigen dat van dit uitgangspunt wordt afgeweken.
4.2.
Appellant voert in dat kader aan dat hij een psychische aandoening heeft, die hem heeft belet eerder een aanvraag in te dienen. Daarnaast wijst hij op de omstandigheid dat het college eerder een aanvraag van appellant om bijzondere bijstand wel met terugwerkende kracht heeft toegewezen.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend. Appellant heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat een psychische aandoening hem heeft belet tijdig een aanvraag in te dienen. De stukken bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Wat de eerdere toekenning van bijstand met terugwerkende kracht betreft, stelt het college zich terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat eerder ten onrechte met terugwerkende kracht bijstand is verleend, niet tot gevolg heeft dat het college ook bij nieuwe aanvragen gehouden is om met terugwerkende kracht bijstand toe te kennen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) P.C. de Wit

HD