ECLI:NL:CRVB:2015:95
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- C.C.W. Lange
- A. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om betalingsverplichtingen van de werkgeefster over te nemen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de betalingsverplichtingen van zijn failliete werkgeefster niet over te nemen. Appellant was van 3 mei 2010 tot 5 mei 2011 in dienst bij de werkgeefster, die op 16 augustus 2011 failliet werd verklaard. Na het faillissement heeft appellant het Uwv verzocht om de betalingsverplichtingen van de werkgeefster over te nemen, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank Leeuwarden heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 19 november 2014 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers. Appellant stelde dat hij recht had op een nettoloon van € 1.500,- per maand, exclusief reiskostenvergoeding, en onderbouwde dit met bankafschriften. Het Uwv erkende dat appellant een nettoloon van € 1.500,- ontving, maar stelde dat er geen resterende loonvordering was omdat de werkgeefster aan haar verplichtingen had voldaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen resterende loonvordering was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de werkgeefster in overeenstemming met de arbeidsovereenkomst had gehandeld door appellant het afgesproken nettoloon en reiskosten te betalen. De Raad wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 januari 2015.