ECLI:NL:CRVB:2015:945
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege de veronderstelling dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. Appellanten ontvingen bijstand van college 1 van 22 juli 2002 tot 19 februari 2009, waarna college 1 de bijstand van appellante herzag naar de norm voor gehuwden. College 2 introk de bijstand van appellant met ingang van 19 februari 2009. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, ondanks dat appellanten op verschillende adressen stonden ingeschreven. De Raad bevestigt de oordelen van de rechtbank en stelt vast dat de feitelijke situatie, ondersteund door getuigenverklaringen, aantoont dat appellanten in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden op het adres van appellante. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden en dat appellant zijn woonplaats had in [woonplaats]. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.