ECLI:NL:CRVB:2015:938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
13-4693 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als verkoopmedewerkster werkte, had zich ziek gemeld vanwege fysieke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat er geen loonverlies was vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten en dat de voorgestelde vervoersvoorziening niet toereikend was.

De Raad heeft het medisch onderzoek door het Uwv als zorgvuldig beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had uitgebreid gerapporteerd over de medische situatie van appellante en de conclusies waren inzichtelijk en begrijpelijk. De Raad oordeelde dat de informatie van PsyQ, die door appellante was ingediend, geen aanleiding gaf om de belastbaarheid van appellante aan te passen. De Raad bevestigde dat de functies die voor appellante geschikt werden geacht, medisch passend waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4693 WIA
Datum uitspraak: 27 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2013, 13/1977 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M. van der Zwan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en een rapport van PsyQ van
22 november 2013 ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. Voor appellante is verschenen mr. M. Bathoorn, kantoorgenoot van mr. Van der Zwan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.E. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als verkoopmedewerkster voor 23,5 uur per week toen zij zich met ingang van 14 juni 2010 ziek meldde wegens fysieke klachten aan rug, heup, rechter elleboog en linker schouder en psychische klachten.
1.2.
Appellante is in het kader van de beoordeling van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft op basis van de bevindingen bij lichamelijk en psychisch onderzoek geconcludeerd dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden en heeft de voor appellante geldende beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens is bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat er geen loonverlies was. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 11 juni 2012 geen recht was ontstaan op een Wet
WIA-uitkering.
1.3.
In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie ontvangen van de orthopedisch chirurg, de neurochirurg en een huisartsenjournaal. Vervolgens heeft deze verzekeringsarts nadere informatie opgevraagd bij de neurochirurg. Na de hoorzitting en bestudering van de medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 24 januari 2013 op enkele fysieke aspecten gewijzigd. Na wijziging van de functieduiding door het laten vervallen van de functie inpakker heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat ook dan geen sprake was van loonverlies. Bij besluit van 30 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek door het Uwv, gelet op de bevindingen en het verloop van dat onderzoek, voldoende zorgvuldig geacht. Zij heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat de ten aanzien van appellante vastgestelde beperkingen voor arbeid door het Uwv zijn onderschat.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten. Zij heeft gewezen op het medicijngebruik voor de depressieve klachten en stelt dat zij hierdoor beperkt wordt in haar functioneren. Verder stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat een vervoersvoorziening in de vorm van een taxi met vaste chauffeur zou volstaan. Zij durft alleen met een vertrouwd familielid buiten haar vertrouwde omgeving te komen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 17 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI2058) heeft appellante verzocht een onafhankelijk medisch onderzoek te laten verrichten door een expert op het gebied van agorafobie. Appellante is verder van mening dat onvoldoende lichamelijke beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen grotendeels een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgebreid gerapporteerd over zijn onderzoek. Het rapport bevat een samenvatting van de medische bezwaren van appellante op fysiek en psychisch gebied en de bespreking daarvan aan de hand van de medische informatie uit het dossier en de gegevens die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn verkregen tijdens de bezwaarprocedure. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep daaruit getrokken conclusies zijn inzichtelijk en begrijpelijk. Hierdoor vormen zij een deugdelijke grondslag voor het (gedeeltelijk gewijzigd) vaststellen van de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante op de in geding zijnde datum 11 juni 2012.
4.3.
Het in hoger beroep ingebrachte rapport van PsyQ van 22 november 2013 leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
28 februari 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de informatie van PsyQ geen aanleiding geeft tot het aanpassen van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De aanwezige paniekstoornis met agorafobie was bekend en is door PsyQ bevestigd. Hiermee is rekening gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid. Uit de informatie van PsyQ komen geen aanknopingspunten naar voren om aan te nemen dat met de paniekstoornis onvoldoende rekening is gehouden. Anders dan in de door appellante en in overweging 3.1 vermelde uitspraak is noch door PsyQ noch door de verzekeringsartsen vastgesteld dat bij appellante naast de paniekstoornis ook sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Een beroep op deze uitspraak slaagt reeds niet omdat de medische situatie van appellante niet geheel vergelijkbaar is met die van de betrokkene in die uitspraak. Er is dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep, wederom, aangevoerd dat de door het Uwv voorgestelde vervoersvoorziening in de vorm van een taxi met vaste chauffeur niet toereikend is, omdat zij enkel en alleen in het gezelschap van haar zoon of dochter in staat is om buiten de haar vertrouwde omgeving te reizen. De behandelend psycholoog Sepers heeft in de, in beroep overgelegde, brief van 4 april 2013 verklaard dat appellante in het gezelschap van vertrouwde anderen verder (dan de directe woonomgeving) van huis durft de gaan. Deze informatie bevat, anders dan appellante heeft betoogd, onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat onder vertrouwde begeleiding alleen kan worden verstaan begeleiding door haar eigen kinderen. Op basis van de stukken kan niet worden gezegd dat de begeleiding niet door vaste chauffeurs kan worden uitgevoerd. Nu appellante deze stelling in hoger beroep niet met medische gegevens nader heeft onderbouwd slaagt deze beroepsgrond niet.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de voor appellante geschikt geachte functies voor haar in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt. Daarbij tekent de Raad wel aan dat, zoals vermeld in overweging 1.3, in de bezwaarprocedure de functie inpakker was vervallen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in de overgebleven functies zijn naar behoren gemotiveerd.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) M. Crum
GdJ