ECLI:NL:CRVB:2015:936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
13-6315 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als schoonmaakster werkte, is sinds 25 maart 2004 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Ze ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid in 2012 herbeoordeeld en vastgesteld op 59,47%. Dit leidde tot een aanpassing van haar uitkering, wat appellante niet accepteerde. Ze stelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts onvoldoende was en dat ze volledig arbeidsongeschikt was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 maart 2015 behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat en een tolk. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek niet adequaat was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden meegenomen. De Raad heeft deze conclusie bevestigd en vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen voor verder onderzoek, en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6315 WIA
Datum uitspraak: 27 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 oktober 2013, 13/2426 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J. Bettink, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bettink en S. Sevűl-Őműr als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als schoonmaakster. Zij is vanwege psychische klachten op 25 maart 2004 uitgevallen. Aan appellante is met ingang van 23 maart 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, in de klasse van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 23 september 2007 eindigt en dat zij met ingang van die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het verlies aan verdiencapaciteit is laatstelijk per
25 september 2008 vastgesteld op 100%.
1.2.
Het Uwv heeft in oktober 2012 een heronderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Naar aanleiding van het in dat kader verrichte medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2012 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 28 november 2012 59,47% is en dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering hierdoor niet wijzigt.
1.3.
Bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 november 2012 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van dossieronderzoek, het bijwonen van de hoorzitting, weging van ontvangen (medische) informatie in bezwaar en eigen onderzoek de belastbaarheid van appellante aangescherpt in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2013 in die zin dat appellante tevens beperkt is voor conflicthantering. Wat de aspecten hitte, koude en trillingsbelasting in de FML betreft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de verzekeringsarts de FML niet in overeenstemming met de Handleiding Claimbeoordelings- en Borgingssysteem heeft ingevuld nu de toelichtingen bij deze aspecten beperkingen bevatten terwijl een expliciete beperking ontbreekt. Hij heeft de FML alsnog aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het verlies aan verdienvermogen aan de hand van een deels gewijzigde functiesselectie vastgesteld op 43,88%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft daartoe samengevat overwogen dat de verzekeringsartsen dossieronderzoek en eigen onderzoek hebben verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn onderzoek voorts alle beschikbare medische informatie betrokken. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel door het Uwv onjuist te achten. In de FML is appellante in verband met lichamelijk klachten beperkt geacht voor zware fysieke arbeid. Met de bij appellante geconstateerde anemie is rekening gehouden door een lichte urenrestrictie vast te stellen. Wat de geclaimde gewrichtsklachten betreft, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen heeft vastgesteld die aanleiding geven meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van informatie van de cardioloog vastgesteld dat geen sprake is van cardiologische afwijkingen en van beperkingen hieruit. Met de beperkingen uit epilepsie is rekening gehouden door appellante ongeschikt te achten voor werken bij/met grote machines, in beroepsvervoer en op hoogtes. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom er geen aanknopingspunten zijn appellante op psychische gronden ernstig beperkt te achten. Appellante heeft geen stukken ingezonden die haar standpunt onderbouwen dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
2.3.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
3. Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts te kort is geweest en dat haar arbeidsongeschiktheid van dien aard is dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt medische stukken ingezonden. Zij heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen voor een onderzoek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts ontoereikend is geweest. De rechtbank heeft op goede gronden en op basis van de juiste motivering geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen. De Raad voegt daar aan toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van appellante en dat uit zijn rapport van 7 maart 2013 naar voren komt dat hij deze informatie alsmede de door appellante in bezwaar ingezonden medische informatie en medicatielijst kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken.
4.2.
De rechtbank heeft de aangevoerde gronden met betrekking tot de psychische en lichamelijke klachten van appellante uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op
7 maart 2013 inzichtelijk gerapporteerd dat de psychische klachten van appellante niet dermate ernstig zijn dat appellante in het geheel niet zou kunnen werken. Hij heeft voorts gemotiveerd toegelicht dat appellante niet voldoet aan de criteria ‘Geen Benutbare Mogelijkheden’ conform artikel 2, vijfde lid, onder d, van het Schattingsbesluit.
4.3.
Over de in hoger beroep ingezonden informatie wordt overwogen dat deze de beoordeling niet anders maakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 januari 2015 gerapporteerd dat de ingebrachte medische gegevens geen medische feiten bevatten die betrekking hebben op de datum in geding. De ingebrachte medische gegevens geven evenmin aanleiding geven om de belastbaarheid anders in te schatten dan in bezwaar. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting van de Raad verklaard dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep desgevraagd te kennen heeft gegeven dat keuringsarts A. Jairam zijn conclusie dat appellante vanwege psychisch dysfunctioneren niet in staat is te participeren in arbeid niet van een inzichtelijke onderbouwing heeft voorzien. Niet duidelijk is waaruit het onderzoek van Jairam heeft bestaan. Er zijn geen aanknopingspunten om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist te achten. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen voor een onderzoek.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante is juist.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) K. de Jong

TM