ECLI:NL:CRVB:2015:935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
14-2200 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering onderzoek naar onregelmatigheden in assessmentrapport door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant, een ambtenaar, had bezwaren ingediend tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar om een onderzoek te verrichten naar vermeende onregelmatigheden in een assessmentrapport uit 1998. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beslissing van het college om geen intern onderzoek in te stellen, hoewel deze voor de appellant van persoonlijk belang was, niet rechtstreeks zijn belangen als ambtenaar raakte. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat een verzoek om onderzoek naar onregelmatigheden niet kan worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een besluit dat onder de Awb valt, en dat de bezwaren van de appellant niet-ontvankelijk waren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in aanwezigheid van griffier S.W. Munneke. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/2200 AW
Datum uitspraak: 19 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
28 maart 2013, 10/4269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 28 maart 2013 in de zaken 09/4143, 10/895, 09/2616, 10/4269, 09/4120, 09/3230 en 12/5660. Bij brief van 17 april 2014 heeft de Afdeling laten weten van oordeel te zijn dat niet zij, maar de Centrale Raad van Beroep bevoegd is te oordelen over het hoger beroep van appellant voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in zaaknummer 10/4269. De Raad heeft daarom een kopie van de stukken ontvangen ter verdere afhandeling.
Namens het college heeft mr. L.S. van Loon een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 februari 2015, gevoegd met de gedingen tussen partijen met de nummers 13/1310 AW, 13/3470 AW 13/4235 AW, 13/4236 AW, 13/4237 AW en 13/4238 AW. Appellant is verschenen, bijgestaan door J.A. ten Hof. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Loon, mr. J. Zwennis, E. Geltink en
mr. M.J.S. van Helden.

OVERWEGINGEN

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
2.1.
Appellant heeft het college bij brief van 20 december 2009 bericht dat er volgens hem is geknoeid met een in zijn personeelsdossier opgenomen assessmentrapport uit 1998. Hierop zou met de hand geschreven zijn: “verkeerde indruk”. Hij heeft het college verzocht een nader onderzoek te doen naar de volgens hem aanwezige onregelmatigheden. Bij brief van
11 januari 2010 heeft het college laten weten dat de stelling van appellant dat met het assessmentrapport zou zijn geknoeid niet nader is onderbouwd en daarbij de vraag opgeworpen wat het belang is bij deze kwestie, nu aan het assessmentrapport uit 1998 geen betekenis meer toekomt.
2.2.
Bij besluit van 15 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant voor wat betreft de weigering om een onderzoek te verrichten naar onregelmatigheden in het assessmentrapport conform het advies van de adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
4. Appellant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat een verzoek om een onderzoek te doen naar onregelmatigheden niet kan worden gelijkgesteld met een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar betrokken is, zoals bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (14 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1522) raakt de beslissing om geen intern onderzoek in te stellen naar onregelmatigheden, hoewel voor hem persoonlijk van belang, de betrokkene niet rechtstreeks in zijn belangen in zijn hoedanigheid van ambtenaar. Van een besluit in de zin van artikel 1:3 of een daaraan gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 8:1 van de Awb is geen sprake.
5.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

MK