In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant, een ambtenaar, had bezwaren ingediend tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar om een onderzoek te verrichten naar vermeende onregelmatigheden in een assessmentrapport uit 1998. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beslissing van het college om geen intern onderzoek in te stellen, hoewel deze voor de appellant van persoonlijk belang was, niet rechtstreeks zijn belangen als ambtenaar raakte. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat een verzoek om onderzoek naar onregelmatigheden niet kan worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een besluit dat onder de Awb valt, en dat de bezwaren van de appellant niet-ontvankelijk waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in aanwezigheid van griffier S.W. Munneke. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.