ECLI:NL:CRVB:2015:931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
13-1310 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van het dienstverband van een ambtenaar en de vergoeding van gemaakte kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de financiële afwikkeling van het dienstverband van appellant, een ambtenaar van de gemeente Zevenaar. Appellant had eerder onvoorwaardelijk strafontslag gekregen, maar dit was door de rechtbank Arnhem herroepen. Na zijn terugkeer bij de gemeente heeft appellant FPU-ontslag aangevraagd. De financiële afwikkeling van zijn dienstverband leidde tot geschillen tussen appellant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar. Appellant heeft onder andere verzocht om vergoeding van kosten voor een second opinion, rechtsbijstand, mediation en belastingadvies. Het college heeft deze verzoeken afgewezen, wat appellant heeft doen besluiten om hoger beroep in te stellen.

Tijdens de zitting op 5 februari 2015 is appellant verschenen, bijgestaan door een gemachtigde, en het college werd vertegenwoordigd door meerdere advocaten. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college niet verplicht was om de kosten voor de second opinion te vergoeden, aangezien deze kosten niet voortvloeiden uit het vernietigde strafontslag. Ook de kosten voor de belastingadviseur werden niet vergoed, omdat appellant deze zonder overleg had ingeschakeld. De Raad bevestigde verder dat de berekening van de nog uit te betalen verlofuren door het college voldoende was onderbouwd en dat appellant deze onvoldoende had weersproken.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant op alle onderdelen ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de ambtenaar als het college in het kader van financiële afwikkeling en de voorwaarden waaronder kosten vergoed kunnen worden.

Uitspraak

13/1310 AW, 13/3470 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
31 januari 2013, 12/2503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. J. Zwennis een verweerschrift genomen.
Het college heeft een nadere beslissing op bezwaar van 27 februari 2013 genomen.
Hierop heeft appellant bij brief van 27 juni 2013 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door J.A. ten Hof. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Zwennis, mr. L.S. van Loon, E. Geltink en mr. M.J.S. van Helden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is 35 jaar werkzaam geweest als ambtenaar van de gemeente Zevenaar. Zijn laatste functie was die van [functie]. Aan hem is bij besluit van 13 februari 2008 onvoorwaardelijk strafontslag verleend. Bij uitspraak van 7 december 2010 heeft de rechtbank Arnhem het beroep van appellant tegen dit ontslagbesluit gegrond verklaard en het ontslagbesluit herroepen. Hierbij is geoordeeld dat geen sprake was van plichtsverzuim en dat om die reden geen ontslag kon worden verleend. Het college heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, zodat deze in rechte vaststaat. Kort na terugkeer van appellant bij de gemeente Zevenaar is aan hem op zijn verzoek FPU-ontslag verleend met ingang van
1 mei 2011.
1.2.
Over de financiële afwikkeling van het dienstverband zijn partijen het op een aantal punten niet eens geworden. Hierover heeft het college op 5 januari 2012 een besluit genomen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 juli 2012 (bestreden besluit) grotendeels ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant, voor zover dit was gericht tegen de weigering om hem een vergoeding toe te kennen wegens het niet ontvangen van kerstpakketten en het niet kunnen deelnemen aan de spaarloonregeling gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Verweerder is opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
2.2.
Het onder procesverloop vermelde nadere besluit van 27 februari 2013 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Nu met dat besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, wordt dit met toepassing van artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in het geding betrokken.
3.1.
Het hoger beroep van appellant richtte zich tegen de weigering van het college om een financiële compensatie te verstrekken voor persoonlijke eigendommen van appellant die in het gemeentehuis zijn achtergebleven, het niet verstrekken van een aanvullende vergoeding voor de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand, het niet verder vergoeden van de kosten van mediation en de kosten die appellant heeft gemaakt voor een second opinion bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de vergoeding van belastingschade, de weigering de kosten van de belastingadviseur te vergoeden, de weigering tot verdere uitbetaling van verlofuren en de weigering een compensatie te verstrekken voor het niet kunnen deelnemen aan het fietsplan in 2008.
3.2.
Namens het college is op alle punten gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot compensatie voor persoonlijke eigendommen van appellant is ter zitting overeenstemming bereikt. Het college zal aan appellant een nieuwe, boodschappenkrat verstrekken. Appellant heeft zijn hoger beroep op dit onderdeel ingetrokken.
4.2.
Ten aanzien van de vergoeding voor rechtsbijstand heeft het college kunnen volstaan met vergoeding van de in de procedures met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan hem toegekende forfaitaire bedragen, ook al heeft appellant meer kosten gemaakt. Dat in het kader van een schikkingsvoorstel eerder wel een extra bedrag is aangeboden maakt dat niet anders, nu die schikking niet tot stand is gekomen.
4.3.
Voor aanvang van het mediationtraject hadden partijen de afspraak gemaakt dat ieder de helft van de kosten hiervan zou dragen. Appellant heeft ook de helft van die kosten betaald. Achteraf is hij van mening dat dit onredelijk is, omdat het college de bij de mediation gemaakte afspraken over plaatsing in zijn oorspronkelijke functie niet is nagekomen. De Raad volgt appellant hierin niet. Er waren afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten, onafhankelijk van de uitkomst van de mediation. Bovendien is het niet onbegrijpelijk dat appellant bij zijn terugkeer na lange tijd niet onmiddellijk weer werd geplaatst in zijn oorspronkelijke functie en op zijn oude werkplek, maar dat er een tussenstap werd gemaakt.
4.4.
Er bestaat geen verplichting voor het college om de door appellant gemaakte kosten voor een onderzoek ten behoeve van een second opinion in het kader van een beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van appellant te vergoeden. Deze kostenpost vloeit ook niet voort uit het vernietigde strafontslag.
4.5.
Het college heeft al meermalen toegezegd de belastingschade die appellant lijdt ten gevolge van het vernietigde strafontslag te vergoeden, zodra fiscale middeling van de nabetalingen over drie kalenderjaren heeft plaatsgevonden. Blijkens mededelingen van appellant ter zitting heeft die middeling over de jaren 2009, 2010 en 2011 inmiddels plaatsgevonden. Appellant kan de desbetreffende definitieve belastingaanslagen bij het college indienen en dan zal de door hem geleden belastingschade worden berekend en met wettelijke rente worden vergoed. Appellant heeft het hoger beroep op dit onderdeel ter zitting ingetrokken.
4.6.
De weigering om de kosten van de door appellant ingeschakelde belastingadviseur te vergoeden houdt in rechte stand. Het college heeft appellant de hulp van de salarisadministratie aangeboden bij het verzoeken om fiscale middeling van zijn inkomsten. Ook fouten in het jaaroverzicht hadden dan kunnen worden hersteld. Zonder vooroverleg heeft hij een belastingadviseur ingeschakeld. Ook het college heeft een belastingadviseur geraadpleegd ter beoordeling van de door appellant ingediende stukken ter berekening van de belastingschade. Gebleken is dat de door appellant verzochte schadevergoeding niet op de juiste wijze was vastgesteld. Er moest eerst middeling van de inkomsten plaatsvinden, voordat die schade kon worden berekend. Onder deze omstandigheden was het college niet gehouden de door appellant al in die fase voor advisering gemaakte kosten te vergoeden. Als partijen het na middeling niet eens waren geworden over de schade had appellant in overleg alsnog een adviseur kunnen inschakelen en kunnen verzoeken om vergoeding van de kosten daarvan, mits die kosten redelijkerwijs zouden zijn gemaakt.
4.7.
De bij het besluit van 5 januari 2012 gemaakte, gedetailleerde berekening van het college van de nog uit te betalen verlofuren, nog nader toegelicht ter zitting, is door appellant onvoldoende gefundeerd weersproken. De Raad volgt verder hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen.
4.8.
Het beroep tegen de weigering om een vergoeding te verstrekken voor het niet kunnen deelnemen aan het fietsplan in 2008 heeft appellant ter zitting ingetrokken.
5. Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep op alle thans nog gehandhaafde onderdelen geen doel en komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
6. Er is ten slotte geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

MK