ECLI:NL:CRVB:2015:923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
12-3455 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had de appellant onderzocht en beperkingen vastgesteld in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat de appellant ongeschikt was voor zijn eigen werk, maar geschikt voor andere functies, wat leidde tot de vaststelling van een verlies aan verdiencapaciteit van 4,75%.

Na bezwaar tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat geen recht op WIA-uitkering was ontstaan, werd het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van de appellant juist waren. De rechtbank verwierp de argumenten van de appellant dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gronden waren aangevoerd. De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat de vastgestelde beperkingen in de FML correct waren. De functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als medisch geschikt beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3455 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 mei 2012, 11/5323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 maart 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld. De opvolgend gemachtigde van appellant, mr. T. Bissessur, advocaat, heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Bissessur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.J. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op
16 juni 2009 ziek gemeld in verband met maag- en darmklachten naast de al bestaande
nek- en schouderklachten. Naar aanleiding van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts appellant onderzocht en de beperkingen vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van
16 mei 2011. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 4,75%. Bij besluit van 27 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat appellant met ingang van 14 juni 2011 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van
11 oktober 2011 in de ontvangen informatie geen aanleiding gezien de beperkingen van appellant in de FML aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 oktober 2011 vastgesteld dat de primair geduide functies en de daarop gebaseerde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid geen bijstelling behoeven. Bij beslissing op bezwaar van 2 november 2011 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd vastgesteld op minder dan 35% en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant. Uit de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen informatie van de huisarts volgt niet dat appellant op 14 juni 2011 meer beperkingen ondervond dan waarvan de verzekeringsarts is uitgegaan. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat in de FML rekening is gehouden met lichte beperkingen van het sociaal functioneren van appellant. De rechtbank heeft de verwijzing van appellant naar het rapport van psycholoog Geis, opgesteld voor een WSW-indicatie, onvoldoende geacht om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, nu bij de WSW-beoordeling van andere criteria wordt uitgegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij het bestreden besluit voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant en het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met informatie uit de behandelende sector. Hij acht zich vanwege zijn fysieke en psychische beperkingen niet in staat tot het vervullen van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer te kennen gegeven van mening te zijn dat in hoger beroep geen nieuwe gronden op medisch gebied zijn aangevoerd. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting heeft het Uwv verwezen naar de ingezonden reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 september 2012.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Op grond van de beschikbare medische gegevens kan niet worden geconcludeerd dat de beperkingen van appellant als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten zijn onderschat. Geconcludeerd moet worden dat de voor appellant in de vastgestelde FML opgenomen beperkingen juist zijn vastgesteld.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML wordt geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 oktober 2011 en 13 september 2012 voldoende toegelicht.
4.3.
Op grond van de overwegingen 4.1 en 4.2 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) K. de Jong
IvR