ECLI:NL:CRVB:2015:895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
13-6120 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het medisch advies dat geen aantoonbare beperkingen bij appellante aanwezig waren. Appellante ondervond weliswaar bewegingsklachten en pijn, maar volgens het college was zij in staat om zelfstandig en gefaseerd huishoudelijke taken uit te voeren.

De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat er geen onderzoek was gedaan naar haar psychische klachten. De Raad heeft echter vastgesteld dat het medisch advies zorgvuldig was opgesteld en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de beperkingen van appellante konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de huishoudelijke werkzaamheden zelfstandig uit te voeren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college het medisch advies terecht aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag had gelegd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier I. Mehagnoul, en werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.

Uitspraak

13/6120 WMO
Datum uitspraak: 25 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 oktober 2013, 13/1928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Appellante en haar advocaat zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T.F.A. de Boer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ondervindt beperkingen als gevolg van bewegingsklachten en pijn in het gehele lichaam en krachtverlies in beide handen.
1.2.
Op 2 maart 2012 heeft appellante een aanvraag gedaan om hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.3.
Onder verwijzing naar een medisch advies van de MO-zaak van 18 september 2012 heeft het college bij besluit van 20 september 2012 de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat geen sprake is van aantoonbare beperkingen bij appellante.
1.4.
Bij besluit van 19 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 20 september 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van psychische problemen die toekenning van hulp bij het huishouden kunnen rechtvaardigen. Ten tijde van de aanvraag was appellante niet in behandeling bij een psychiater. Dat zij in bezwaar een brief heeft overgelegd waarin is vermeld dat zij kan bellen met een psychiater voor een afspraak, maakt dit volgens het college niet anders.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om het medisch advies van de MO-zaak onzorgvuldig, onvolledig of onvoldoende inzichtelijk te achten. Appellante heeft in beroep niet met objectieve medische gegevens onderbouwd dat zij niet in staat is om zelfstandig, gefaseerd en in een rustig tempo de huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat zij wel is aangewezen op hulp bij het huishouden. Volgens appellante zijn haar medische beperkingen onderschat. Ook heeft het college geen onderzoek gedaan naar haar psychische klachten. Appellante heeft toegezegd haar standpunt nader te zullen onderbouwen met (medische) stukken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan het bestreden besluit ligt het medisch advies van de MO-zaak ten grondslag. De medisch adviseur heeft vastgesteld dat sprake is van langdurig bestaande chronische tendomyogene pijnklachten bij appellante waarvoor bij herhaald onderzoek door de huisarts en de medisch specialist geen lichamelijke oorzaak is gevonden. Verder is in het medische advies vermeld dat er in het verleden psychische klachten zijn geweest die mogelijk kunnen passen bij een psychische aandoening. Uit de verkregen medische informatie blijkt echter niet dat sprake is van een psychische aandoening bij appellante. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat de door appellante ervaren beperkingen niet medisch kunnen worden geobjectiveerd. Zij wordt in staat geacht zelfstandig, gefaseerd en in een rustig tempo de huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren.
4.2.
De Raad is van oordeel dat het medisch advies van de MO-zaak op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Anders dan zij heeft toegezegd, heeft appellante ook in hoger beroep geen (medische) stukken overgelegd die maken dat aan de bevindingen van de medisch adviseur zou kunnen worden getwijfeld. Daarnaast kan niet worden ingezien dat de medisch adviseur onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de psychische klachten van appellante. De adviseur heeft immers zowel de in het verleden bij appellante opspelende psychische klachten als de omstandigheid dat ten tijde van het onderzoek geen psychische aandoening bij appellante is vastgesteld bij zijn oordeel betrokken.
4.3.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het medisch advies aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag heeft kunnen leggen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) I. Mehagnoul

RB