ECLI:NL:CRVB:2015:895
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het medisch advies dat geen aantoonbare beperkingen bij appellante aanwezig waren. Appellante ondervond weliswaar bewegingsklachten en pijn, maar volgens het college was zij in staat om zelfstandig en gefaseerd huishoudelijke taken uit te voeren.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat er geen onderzoek was gedaan naar haar psychische klachten. De Raad heeft echter vastgesteld dat het medisch advies zorgvuldig was opgesteld en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de beperkingen van appellante konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de huishoudelijke werkzaamheden zelfstandig uit te voeren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college het medisch advies terecht aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag had gelegd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier I. Mehagnoul, en werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.