ECLI:NL:CRVB:2015:883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
13-757 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een uitkering op basis van de Wet WIA aan appellant, die als beheerder/coördinator van een buurtcentrum werkzaam was. Appellant is op 1 augustus 2008 uitgevallen door fysieke klachten en heeft in 2011 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 28 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een beslissing dat er geen recht op uitkering was. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv gegrond werd verklaard, en hij kreeg een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend voor een arbeidsongeschiktheid van 35-80%.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat hij volledig arbeidsongeschikt is en niet in staat is om te werken. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen twijfel bestaat aan de medische geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies, ondanks zijn bezwaren over zijn gezondheidstoestand en beheersing van de Nederlandse taal.

De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.

Uitspraak

13/757 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 december 2012, 12/1029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Bij brief van
13 augustus 2013 heeft mr. drs. J. el Hannouche, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde van mr. Kramer gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Hannouche en A. Ouazizi, tolk. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. S.J.M.A. Clerx.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als beheerder/coördinator van een buurtcentrum en is voor dit werk op 1 augustus 2008 met fysieke klachten uitgevallen.
1.2.
Bij besluit van 29 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 28 september 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant met ingang van
28 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 2 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 september 2011, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 januari 2012 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 februari 2012, gegrond verklaard. Het Uwv heeft appellant met ingang van 28 september 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd en dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2012 in beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de functie chauffeur personenbusje, directiechauffeur geschikt is voor appellant en voorts dat afdoende gemotiveerd is dat appellant geschikt is voor de overige aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Daarbij heeft appellant, onder verwijzing naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, herhaald dat hij, gelet op zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen, niet in staat is om te werken en volledig arbeidsongeschikt moet worden verklaard.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum
28 september 2011 om tot een zorgvuldig oordeel te komen. Aan de eigen opvatting van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand komt niet dat gewicht toe dat hij daaraan gehecht wil zien.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de uiteindelijk geselecteerde functies. Ter zitting is opnieuw betoogd dat appellant de Nederlandse taal slechts minimaal beheerst. Die grond slaagt niet. Gelet op de toelichting van zowel de arbeidsdeskundige als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd dat appellant aan de gestelde eisen ten aanzien van de beheersing van de Nederlandse taal voldoet en hij ook om die reden in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) K. de Jong
IvR