ECLI:NL:CRVB:2015:880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
12-3846 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering bij ziekte van Lyme en de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die zijn werkzaamheden als veldecoloog heeft gestaakt vanwege de ziekte van Lyme. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hem ten onrechte geen IVA-uitkering is toegekend. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Roermond bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant op 2 augustus 2011 niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt was. De Raad heeft overwogen dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, waarbij hij de herstelkansen van de betrokken verzekerde moet inschatten. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een goed gemotiveerde verwachting heeft uitgesproken dat appellant na 2 augustus 2012 geen beperkingen meer zal hebben. De Raad heeft geen aanleiding gezien om aan de medische inschatting van de verzekeringsarts te twijfelen, en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2015.

Uitspraak

12/ 3846 WIA
Datum uitspraak: 27 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
1 juni 2012, 12/113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn daar, met bericht, niet verschenen. Het Uwv is verschenen bij gemachtigde, mr. A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zijn werkzaamheden als veldecoloog op 18 maart 2009 gestaakt vanwege de gevolgen van een infectieziekte, later gediagnosticeerd als de ziekte van Lyme.
1.2.
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 2 augustus 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is vermeld dat appellant 100 % arbeidsongeschikt wordt geacht. Hieraan ten grondslag ligt een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarin - onder meer - is geconcludeerd dat appellant beperkt is ten aanzien van zijn energetische belastbaarheid en dat hij ontzien dient te worden ten aanzien van sterke stress en hoge tempodruk. Het arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat appellant ongeschikt is voor zijn eigen werk en dat geen passende functies geselecteerd kunnen worden.
1.3.
Appellant heeft in bezwaar tegen dit besluit naar voren gebracht dat hij van mening is dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hem ten onrechte geen IVA-uitkering is toegekend. Bij besluit van 19 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juli 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat op 2 augustus 2011 geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid onder de overweging dat niet gesteld kan worden dat binnen één jaar of de iets langere termijn geen of slechts een geringe kans op herstel aanwezig zou zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts, onder toepassing van het in de interne richtlijn “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” beschreven stappenplan, toereikend gemotiveerd waarom nog geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat appellant geen medische stukken heeft ingezonden die zijn standpunt onderbouwen dat de prognose van de bezwaarverzekeringsarts over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid onjuist is.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat hem een IVA-uitkering dient te worden toegekend. Hij heeft ter ondersteuning van zijn standpunt ook in hoger beroep verwezen naar het rapport van 5 juli 2011 van verzekeringsarts L.H.W. Sabel en een rapport
van 21 juli 2011 van de arbeidsdeskundige R. Weerwag, inhoudende dat naar verwachting de medische situatie van appellant niet zal wijzigen. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen voor een nader onderzoek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij, ingevolge artikel 47 van de Wet WIA, recht heeft op een uitkering ingevolge de IVA in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
Of de arbeidsdeskundige in zijn rapport ervan uitgaat dat de medische toestand van appellant niet noemenswaard zal veranderen, is voor de hiervoor beschreven medische vraag niet van doorslaggevende betekenis. Aan het rapport van 21 juli 2011 van R. Weerwag kan dan ook niet de betekenis worden toegekend die appellant daaraan toekent.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep P.M.H-J. Tjen heeft in zijn rapportage van
15 december 2011, onder aanhaling van recente medische vakliteratuur, vermeld "dat de klachten en klinische verschijnselen bij een chronische of persisterende m. Lyme gemiddeld 4,7 jaar duren." De juistheid van deze medische aanname is door appellant niet gemotiveerd betwist. De Raad heeft geen aanleiding om aan te nemen dat uit het geciteerde uitgangspunt iets anders moet worden afgeleid dan dat een op medisch-wetenschappelijke inzichten gebaseerde redelijke verwachting bestaat dat in het algemeen, ook bij een chronische of persisterende variant van de ziekte van Lyme, na ongeveer 4,7 jaar geen klachten of klinische verschijnselen zullen resteren. De Raad begrijpt het rapport van Tjen zo, dat bij het ontbreken van klachten en klinische verschijnselen ook geen beperkingen meer zullen kunnen worden aangenomen.
4.5
In het rapport van 15 december 2011 is ook vermeld dat de klachten en klinische verschijnselen zijn aangevangen in oktober 2008. Of inderdaad in mei 2013, ongeveer 4,7 jaar daarna, de klachten en klinische verschijnselen van de aandoening bij appellant volledig verdwenen waren is voor dit geding niet van belang, nu het hier gaat om een inschatting van toekomstige ontwikkelingen op 2 augustus 2011.
4.6
Naar het met dat van de rechtbank overeenstemmende oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een behoorlijk gemotiveerde verwachting uitgesproken dat in de periode ná 2 augustus 2012 bij appellant geen beperkingen van de functionele mogelijkheden meer zullen bestaan. Het mogelijke resultaat van een verlengde behandeling van appellant is daarmee inhoudelijk ook voldoende concreet omschreven.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestig.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en mrs. C.G. Kasdorp en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. Ravenstein

MK