In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht over de terugvordering van bijstands kosten. Het college had in 2012 een besluit genomen om een verzoek om kwijtschelding van schulden af te wijzen, omdat er beslag was gelegd op de gelden. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herziening van het besluit door het college in 2013. Het college verklaarde het bezwaar gegrond, maar weigerde de kosten van bezwaar te vergoeden.
De Raad oordeelde dat het college de grondslag van het besluit van 20 augustus 2012 niet langer juist achtte, en dat de onrechtmatigheid van het besluit niet aan appellanten, maar aan het college te wijten was. De Raad stelde vast dat de aflossingen die tijdens de bezwaarfase zijn gedaan, voldeden aan de eisen voor kwijtschelding. Hierdoor was het besluit van 20 augustus 2012 onrechtmatig. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellanten tot een totaalbedrag van € 2.940,-.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het college bij het terugvorderen van bijstands kosten en de voorwaarden waaronder kosten van bezwaar vergoed dienen te worden. De Raad bevestigde dat de kosten die appellanten in verband met de behandeling van het bezwaar hebben gemaakt, vergoed moeten worden, omdat het bestreden besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.