ECLI:NL:CRVB:2015:862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
13-2220 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluiten inzake WAO-uitkering en nieuwe diagnose DNET

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Appellant had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 15% was vastgesteld. Na een periode van werkhervatting en opnieuw uitvallen, heeft appellant in 2011 verzocht om herziening van eerdere besluiten, omdat hij recentelijk was gediagnosticeerd met een desembryoplastische neuro-ectodermale tumor (DNET). Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen nieuwe feiten waren die herziening rechtvaardigden.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de diagnose DNET, die pas in 2010 is gesteld, moet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte de door appellant ingebrachte informatie over deze diagnose niet als nieuw feit heeft erkend. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, omdat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berustte. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van nieuwe medische feiten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor de toekenning van uitkeringen.

Uitspraak

13/2220 WAO-T
Datum uitspraak: 30 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 maart 2013, 11/1554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 28 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.L.R. Hensen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 30 december 1992 is appellant met ingang van 29 september 1992 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Aan de ziekmelding van appellant lag een door hem ondergaan herseninfarct ten grondslag. Bij besluit van 6 juni 1994 is de WAO-uitkering met ingang van 1 augustus 1994 beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellant is vervolgens werkzaam geweest als schoonmaker en als assistent loodgieter. Op 22 februari 2000 is hij uitgevallen vanwege een epileptisch insult. Appellant heeft in augustus 2000 zijn werkzaamheden hervat in aangepast licht administratief werk voor twintig uur per week. Bij besluit van 23 mei 2001 heeft het Uwv appellant met ingang van
20 februari 2001 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, waarbij de uitkering wegens inkomsten niet tot uitbetaling kwam. Bij besluit van 29 mei 2001 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 27 juni 2001 beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Het tegen dat besluit ingestelde bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 9 oktober 2001 ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld en bij uitspraak van de rechtbank van 1 november 2002 is het beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft op 24 januari 2011 een verzoek ingediend om de besluiten van september 1992 (bedoeld is 30 december 1992), augustus 1994 (bedoeld is 6 juni 1994) en 9 oktober 2001 te herzien omdat is gebleken dat er wel een fysieke afwijking aan zijn klachten ten grondslag ligt. Appellant had in 1991, maar ook in 2000, gediagnosticeerd moeten worden met een desembryoplastische neuro-ectodermale tumor (DNET). Deze diagnose is zowel in 1991 als in 2000 gemist. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer gewezen op het schrijven van 7 juli 2010 van de afdeling neurologie van het Academisch Ziekenhuis Maastricht.
1.3.
Bij besluit van 24 februari 2011, in bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van
12 augustus 2011, heeft het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek van appellant afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die ertoe nopen om terug te komen van de bovengenoemde besluiten.
1.3.1.
De verzekeringsarts heeft op 18 februari 2011, na bestudering van de in het dossier aanwezige gegevens, geconcludeerd dat er steeds op basis van het medisch toestandsbeeld en de claimklachten van appellant een belastbaarheid is vastgesteld, waarbij steeds medische informatie bij de behandelaars werd ingewonnen. De oorzaak van de epilepsie was destijds niet en is nu uiteindelijk wel bekend. De bekendheid van de diagnose verandert echter niets aan de destijds ingeschatte belastbaarheid op basis van een medisch toestandsbeeld. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 24 september 2001 werd inderdaad vermeld dat de klachten van de rechterhand en arm deels subjectief zijn. Echter deze klachten worden door appellant consistent aangegeven, vanaf 1991 enigszins toegenomen in ernst. Als dusdanig zijn deze klachten meegenomen bij de weergave in het belastbaarheidspatroon van 21 februari 2001. Ondanks dat de klachten als subjectief worden benoemd, werden ze wel objectief meegenomen in het destijds opgestelde belastbaarheidspatroon. Ook hieruit blijkt dat er destijds ondanks dat er geen diagnose bekend was, op basis van het toestandsbeeld, ingewonnen medische informatie, de epilepsie en zelfs op basis van deels subjectief geïnterpreteerde klachten, objectieve beperkingen werden aangegeven. Het feit dat er nu een diagnose bekend is, geeft dan ook geen aanleiding de destijds ingeschatte belastbaarheid dan wel de daaruit voortvloeiende schattingen te herzien.
1.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport van 28 juli 2011 tot de slotsom gekomen dat de nu genoemde diagnose mede de neurologische klachten, waaronder de tremoren in de rechterhand, het linkerbeen en arm, alsmede de epileptische aanvallen verklaart. De door appellant overgelegde informatie van Kempenhaeghe uit 2010 beschrijft echter de huidige omstandigheden. De vermoeidheid is geen novum, omdat deze destijds al werd genoemd. Stemmingsstoornissen zijn eerder niet in die mate ingebracht of vastgesteld dat daaraan beperkingen moesten worden ontleend. Deze worden anamnestisch in de brief van de behandelend neuroloog van 8 april 2010 aangeduid als zijnde toegenomen in de laatste twee, drie jaren. Een nader gestelde diagnose die is gebaseerd op reeds eerder bekende medische onderzoeksgegevens, kan niet als een nieuwe feit of omstandigheid worden aangemerkt. Het bestaan van MRI-afwijkingen was al in 2000 bekend.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het verzoek om herziening is ingediend omdat hij recent te weten is gekomen dat hij lijdt aan een DNET. Appellant stelt zich op het standpunt dat de vermoeidheidsklachten, concentratiestoornissen niet dan wel in onvoldoende mate zijn meegewogen in de belastbaarheidspatronen in 1992, 1994 en 2001. Deze klachten hebben appellant in grote mate beperkt bij het uitoefenen van de werkzaamheden. Meerdere malen is gebleken dat hij door deze klachten geen fulltime werkzaamheden meer kon verrichten. Indien in 1991, maar ook in 2000 de diagnose DNET was vastgesteld, was er een objectivering voor de klachten, waaronder de vermoeidheidsklachten, en beperkingen, waaronder de gedragsproblemen, geweest. Het feit dat de diagnose pas onlangs bekend is geworden geeft aanleiding om de destijds ingeschatte belastbaarheid te herzien.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van de besluiten van
30 december 1992, 6 juni 1994 en 9 oktober 2001.
4.2.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Uit het zich in het dossier bevindende schrijven van 7 juli 2010 van de afdeling neurologie van het Academisch Ziekenhuis Maastricht blijkt dat de diagnose DNET eerst in 2010 is gesteld.
4.4.
In het rapport van 24 september 2001 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de medische grondslag voor de vermoeidheidsklachten van appellant niet is geobjectiveerd.
4.5.
In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juli 2011 heeft deze arts gesteld dat de vermoeidheid geen novum is aangezien deze destijds al is genoemd. Deze motivering overtuigt de Raad niet. De DNET is aan te merken als een nieuw gebleken feit dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordelingen voorafgaand aan 2010 niet bekend was terwijl dit gegeven, ware het destijds bekend geweest, tot een ander besluit had kunnen leiden. Daarbij wordt er nog op gewezen dat niet het feit dat (thans) een diagnose is gesteld voor deze conclusie doorslaggevend is, maar het feit dat hierbij een objectivering van de vermoeidheidsklachten en de gestelde duurbeperking is gegeven. Het Uwv heeft derhalve ten onrechte de door appellant ingebrachte informatie ten aanzien van de diagnose DNET niet aangemerkt als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.6.
Het bestreden besluit is gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen, niet zorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.7.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven de in 4.6 geformuleerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De Raad zal daartoe een termijn van zes weken stellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Aaliouli
IvR