ECLI:NL:CRVB:2015:83

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
13-3677 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget voor reis- en verblijfskosten van zorgverleners uit de familie

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant was toegekend door het Zorgkantoor. Appellant had een pgb van € 59.461,28 ontvangen voor zorgfuncties, maar het Zorgkantoor concludeerde dat appellant te veel had ontvangen, specifiek € 9.369,36, voor reis- en verblijfkosten van zorgverleners die familieleden zijn. Het Zorgkantoor stelde dat deze kosten niet vergoed konden worden volgens de Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ. Appellant ging in beroep tegen de beslissing van het Zorgkantoor, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Appellant stelde dat hem door een medewerker van het Zorgkantoor was meegedeeld dat de kosten vergoed konden worden, maar het Zorgkantoor ontkende dat er een dergelijk gesprek had plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen gerechtvaardigde verwachting was gewekt bij appellant dat de kosten vergoed zouden worden, omdat de zorgverleners familieleden zijn en de Vergoedingenlijst dit niet toestaat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

13/3677 AWBZ
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juli 2013, 12/4401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Agis Zorgkantoor (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.V. Brunings, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Brunings en door zijn moeder en curator [X.].

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft appellant bij besluit van 15 december 2010 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het kalenderjaar 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van € 59.461,28 inclusief een budgetgarantie van € 9.939,75. Dit pgb is toegekend voor de zorgfuncties begeleiding in dagdelen met vervoer, begeleiding in uren, ophoging voor huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging, waarvoor het Centrum Indicatiestelling Zorg een indicatie heeft gegeven tot
16 januari 2014. Het Zorgkantoor heeft het toegekende pgb op voorschotbasis verstrekt.
1.2.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft het Zorgkantoor de door appellant ingediende verantwoording van het pgb over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 gedeeltelijk afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft het Zorgkantoor het pgb over 2011 definitief vastgesteld. Het Zorgkantoor heeft geconcludeerd dat appellant een bedrag van € 9.369,36 te veel heeft ontvangen en dat dit bedrag zal worden verrekend of teruggevorderd. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Gelet op de inhoud van de bezwaren heeft het Zorgkantoor dat bezwaar mede gericht geacht tegen de in 1.2 genoemde verantwoordingsbeschikking pgb 2011 van 6 juni 2012. Bij besluit van 23 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat het bij het door appellant verantwoorde bedrag van € 9.042,- voor een reis naar Suriname, gaat om reis- en verblijfkosten van zorgverleners uit de familie en dat dit volgens de Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ (Vergoedingenlijst) niet voor vergoeding vanuit het pgb in aanmerking komt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het Zorgkantoor in de bezwaarschriftprocedure ten onrechte heeft afgezien van het horen van - de wettelijk vertegenwoordiger van - appellant. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten en daartoe het volgende overwogen. Het Zorgkantoor heeft appellant door toezending van de Vergoedingenlijst voldoende adequaat en duidelijk geïnformeerd over welke soorten zorg met ingang van 1 januari 2011 kunnen worden gefinancierd uit het pgb. Appellant had door raadpleging van die Vergoedingenlijst kunnen weten dat de reis- en verblijfkosten van zorgverleners in de eerste of tweede graad niet vanuit het pgb worden vergoed. Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank verworpen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Volgens appellant heeft een medewerkster van het Zorgkantoor zijn moeder [X.] op
19 januari 2011 telefonisch meegedeeld dat de reis- en verblijfkosten van zijn zorgverleners uit het pgb mochten worden betaald. Ten bewijze daarvan heeft appellant een e-mailbericht overgelegd van 9 augustus 2013 van [X.] aan zijn gemachtigde. Daarin zijn ingekopieerd de aantekeningen die [X.] stelt tijdens het telefoongesprek op 19 januari 2011 met de medewerkster van het Zorgkantoor te hebben gemaakt en deze luiden, voor zover hier van belang, als volgt: “Als de zorgverleners mee mogen en als ik de pgb daarvoor mocht inzetten”. Haar antwoord was: “Ja, mevrouw [X.], daarvoor is de pgb”.
3.2.
Het Zorgkantoor heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat volgens zijn administratie op 19 januari 2011 geen telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen een van zijn medewerkers en [X.]. Voor zover ervan zou moeten worden uitgegaan dat [X.] wel het Zorgkantoor heeft gebeld, is gelet op de Vergoedingenlijst, niet aannemelijk dat de door appellant gestelde toezegging is gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de beschikking had over de Vergoedingenlijst en dat hij op het bestaan daarvan is gewezen. Volgens deze lijst komen de ‘reis- en verblijfkosten van de zorgverlener die meegaat om te werken, niet om vakantie te vieren, die geen familielid in de 1e en 2e graad is en met wie u (lees: de pgb-houder) geen affectieve relatie heeft’ voor vergoeding uit het pgb in aanmerking. Vast staat dat de zorgverleners waarvoor appellant reis- en verblijfkosten heeft verantwoord voor de reis naar Suriname, familieleden in de eerste en tweede graad zijn (vader, moeder, zussen), dan wel personen met wie appellant een affectieve relatie heeft (partner). Op grond van de Vergoedingenlijst komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of aan [X.] (en daarmee aan appellant) een toezegging is gedaan die bij haar een te rechtvaardigen verwachting heeft gewekt dat, in afwijking van hetgeen is bepaald in de Vergoedingenlijst, de kosten van de reis naar en het verblijf in Suriname van de zorgverleners van appellant uit het pgb mochten worden betaald. Een beroep op dat beginsel kan volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB
7 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3805) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.3.
Desgevraagd heeft [X.] ter zitting verklaard dat zij niet meer weet wat zij precies heeft meegedeeld aan de medewerker van het Zorgkantoor over de zorgverleners en heeft zij verwezen naar haar voornoemde telefoonnotitie. Nu daaruit niet blijkt dat [X.] in het telefoongesprek heeft gemeld dat de zorgverleners die meegaan op de reis de ouders, zussen en partner van appellant betreffen, is het antwoord van het Zorgkantoor “daarvoor is de pgb” niet aan te merken als een ondubbelzinnige toezegging die bij [X.], dan wel bij appellant, de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat de reis- en verblijfkosten van de reis naar Suriname van specifiek deze zorgverleners, in afwijking van hetgeen is bepaald in de Vergoedingenlijst, uit het pgb mochten worden bekostigd. Het beroep op het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel slaagt daarom niet.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en D.S. de Vries en
J.A.M. van den Berk als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.R. Ravenstein

MK