ECLI:NL:CRVB:2015:83
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget voor reis- en verblijfskosten van zorgverleners uit de familie
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant was toegekend door het Zorgkantoor. Appellant had een pgb van € 59.461,28 ontvangen voor zorgfuncties, maar het Zorgkantoor concludeerde dat appellant te veel had ontvangen, specifiek € 9.369,36, voor reis- en verblijfkosten van zorgverleners die familieleden zijn. Het Zorgkantoor stelde dat deze kosten niet vergoed konden worden volgens de Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ. Appellant ging in beroep tegen de beslissing van het Zorgkantoor, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Appellant stelde dat hem door een medewerker van het Zorgkantoor was meegedeeld dat de kosten vergoed konden worden, maar het Zorgkantoor ontkende dat er een dergelijk gesprek had plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen gerechtvaardigde verwachting was gewekt bij appellant dat de kosten vergoed zouden worden, omdat de zorgverleners familieleden zijn en de Vergoedingenlijst dit niet toestaat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.