ECLI:NL:CRVB:2015:817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
13-4867 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens onduidelijke woon- en leefsituatie van een dakloze

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 21 juli 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellant ingetrokken op 10 december 2011, omdat hij in detentie was. Na zijn detentie heeft het college de bijstand niet hersteld, omdat de woon- en leefsituatie van appellant onduidelijk was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat hij niet op de hoogte was van de vereiste nachten in de nachtopvang.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 21 december 2011 tot en met 23 januari 2012 niet aan de inlichtingenverplichting heeft voldaan. De Raad benadrukt dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het recht op bijstand. Appellant heeft slechts acht nachten in een erkende nachtopvang doorgebracht, terwijl de gemeente Rotterdam vereist dat daklozen zeventien nachten of meer per maand in de nachtopvang verblijven. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand in de beoordelingsperiode, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4867 WWB
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juli 2013, 12/3831 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Namens appellant is
mr. drs. Maduro verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 21 juli 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met een toeslag van 10% van het netto minimumloon. Bij besluit van 29 april 2011 heeft het college de norm van de bijstand per 26 april 2011 gewijzigd op de grond dat appellant geen eigen woonruimte meer heeft. Appellant heeft daarom geen recht meer op gemeentelijke toeslag.
1.2.
Appellant heeft van 10 december 2011 tot en met 20 december 2011 in strafrechtelijke detentie doorgebracht.
1.3.
Bij besluit van 23 januari 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 10 december 2011 ingetrokken op de grond dat appellant met ingang van die dag in detentie verblijft.
1.4.
Bij besluit van 13 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant van 10 tot en met 20 december 2011 gedetineerd is geweest en de uitkering niet hersteld kon worden met ingang van 21 december 2011 omdat de woon- en leefsituatie van appellant sinds de detentie onduidelijk was. Het recht op bijstand is vanaf die datum door schending van de inlichtingenverplichting niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat appellant wist dat hij, om recht op zijn daklozenuitkering te behouden, een minimaal aantal nachten in de nachtopvang diende te verblijven, dat dit niet het geval is geweest en dat appellant het college hiervan niet op de hoogte heeft gesteld.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Hij wist niet en kon niet weten dat hij een minimaal aantal nachten in de nachtopvang moest verblijven. Hij heeft wel voldoende nachten daar doorgebracht of pogingen daartoe gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat appellant in de periode van 10 tot en met 20 december 2011 wegens detentie geen recht op bijstand had, loopt de te beoordelen periode in dit geval van 21 december 2011 tot en met 23 januari 2012.
4.2.
Vooropstaat dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of de belanghebbende recht heeft op bijstand. Ook van iemand die dakloos is, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van de schending niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, belanghebbende recht heeft op bijstand.
4.3.
Volgens de Adreslozenregeling van de gemeente Rotterdam dient een betrokkene, om voor bijstand als dakloze in aanmerking te komen, voor zover hier van belang, zeventien nachten of meer per maand in een in Rotterdam erkend passantenverblijf te verblijven, om te kunnen vaststellen dat echt sprake is van dakloosheid.
4.4.
Blijkens de van de zitting door de griffier van de rechtbank gemaakte aantekeningen heeft appellant aldaar verklaard: “Ik weet dat het criterium 15 nachten is voor de nachtopvang; iedereen weet dat die daar slaapt en ja ook over behoud van uitkering.” Daarom faalt het betoog van appellant dat hij niet wist of kon weten dat hij een minimaal aantal nachten in de erkende nachtopvang moest verblijven om voor bijstand als adresloze in aanmerking te blijven komen.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de te beoordelen periode slechts acht nachten heeft doorgebracht in een erkende nachtopvang. Blijkens een brief van 25 maart 2013 van het Leger des Heils te Rotterdam is appellant op 3 januari 2012 tot nader order geschorst op de opvanglocatie [opvanglocatie] wegens agressief gedrag en het bedreigen van medewerkers. Voorts is daarin vermeld dat het kan zijn dat de nachtopvang in de te beoordelen periode vol is geweest op bepaalde dagen. Daarvan wordt geen registratie bijgehouden, tenzij de betrokkene dit nadrukkelijk verzoekt op het moment dat hem verteld wordt dat er geen plaats is.
4.6.
Het betoog van appellant dat hij zich niet agressief heeft gedragen, behoeft geen bespreking. Ook als dat niet het geval is geweest, had appellant het college immers moeten melden dat hij wegens een schorsing op een niet voldoende aantal dagen in de maand een plaats in een erkende nachtopvang kon krijgen, en dus elders moest verblijven. Dat geldt ook voor de dagen waarop de opvang vol was. Door dat na te laten heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat appellant achteraf niet meer kan bewijzen dat en wanneer hij zich wel gemeld heeft voor opvang, maar dat er geen plaats was, dient voor zijn rekening te blijven, reeds omdat hij om registratie daarvan kon verzoeken. Nu appellant over een aanzienlijk deel van de te beoordelen periode geen gegevens heeft verschaft over zijn feitelijke verblijfplaats is zijn recht op bijstand als adresloze in die periode niet vast te stellen.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom bevestigd te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD