ECLI:NL:CRVB:2015:81

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
13-1364 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van vervoerskostenvoorziening onder de Wmo en de vraag naar dreigend sociaal isolement

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Diemen ongegrond had verklaard. Appellante, die beperkt is in haar mobiliteit door diverse aandoeningen, ontving sinds 1996 een vergoeding voor vervoerskosten. In 2011 vroeg zij verlenging aan, maar het college kende haar een lager bedrag toe voor 2012, omdat er volgens hen geen compensatie meer nodig was voor bovenregionale vervoersbehoefte. Appellante maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit besluit.

In hoger beroep heeft appellante argumenten ingebracht van haar psycholoog, die het belang van bovenregionale contacten voor haar psychisch welzijn benadrukte. Het college verweerde zich door te stellen dat de informatie van de behandelend sector zich moest beperken tot diagnoses en behandelplannen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet verplicht is om bovenregionaal vervoer te vergoeden, tenzij er sprake is van dreigend sociaal isolement. De Raad concludeerde dat appellante voldoende sociale contacten binnen de regio heeft en dat er geen sprake is van dreigend sociaal isolement. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een vergoeding voor vervoerskosten kan worden toegekend en de rol van sociale contacten in de beoordeling van de situatie van de aanvrager. De Raad bevestigde dat het college zijn beleid correct had toegepast en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1364 WMO
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 februari 2013, 12/3573 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Stam en K.E. van Rossum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is beperkt in haar mobiliteit wegens diverse interne en psychische aandoeningen. Zij krijgt in verband hiermee sinds 1996 een vergoeding van vervoerskosten op grond van, tot 1 januari 2007, de Wet Voorzieningen Gehandicapten en vanaf die datum op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
In november 2011 heeft appellante verlenging aangevraagd van de vervoerskostenvoorziening. Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het college aan appellante voor het jaar 2012 een bedrag van € 787,80 toegekend. In het besluit is vermeld dat het bedrag lager is dan in voorgaande jaren omdat op grond van de Wmo geen compensatie meer hoeft te worden geboden voor de bovenregionale vervoersbehoefte.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellante tegen het besluit van 1 februari 2012 gemaakte bezwaar heeft het college advies gevraagd aan Argonaut Advies. De verzekeringsarts
drs. L.S. Dekhuijzen is in haar advies van 22 mei 2012 tot de conclusie gekomen dat appellante geen aanspraak kan maken op een vergoeding voor de kosten van bovenregionaal vervoer omdat geen sprake is van een dreigend sociaal isolement, gelet op haar binnen de regio wonende familie en vrienden en het feit dat buiten de regio wonende familieleden appellante kunnen bezoeken. Bij besluit van 12 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college verwezen naar artikel 5.6, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Diemen 2009 (Verordening) op grond waarvan bij de te verstrekken vervoersvoorziening uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.
2. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante brieven overgelegd van haar behandelend psycholoog, M.H. van Gelderen. In die brieven benadrukt de psycholoog het belang van appellantes bovenregionale contacten die naar zijn mening van wezenlijk belang zijn voor haar psychisch welzijn. Van Gelderen stelt dat het contact met haar dichterbij wonende kinderen en kleinkind minimaal is en dat de enige vriendin die binnen de regio woont rolstoelgebonden is en daarom appellante niet meer kan bezoeken.
3.2.
Het college heeft er in verweer op gewezen dat de informatie van de behandelend sector zich ingevolge de richtlijn van de KNMG zou moeten beperken tot het geven van diagnoses en behandelplannen. Het geven van indicaties is immers een specialisme van verzekeringsartsen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo is bepaald, voor zover van belang, dat het college de Wmo-gerechtigden moet compenseren voor de beperkingen die zij ondervinden in het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
4.2.
Ingevolge artikel 5.6 van de Verordening wordt bij de te verstrekken vervoersvoorziening ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.
4.4.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 30 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6976, stelt de Raad voorop dat het voorzien in bovenregionaal vervoer niet onder de op grond van de Wmo op het college rustende compensatieplicht valt. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat het college onverplicht een beleid voert op grond waarvan een vergoeding voor de kosten van bovenregionaal vervoer wordt verstrekt indien sprake is van een dreigend sociaal isolement. Daarvan is sprake indien er binnen de regio geen sociale contacten zijn en de buiten de regio wonende familie en vrienden niet in staat zijn een betrokkene te bezoeken. Dit betekent dat de rechterlijke beoordeling beperkt is tot de vraag of het college dit beleid juist heeft toegepast. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de stukken blijkt dat de kinderen van appellante binnen de regio wonen, alsmede twee vriendinnen. Appellante krijgt wekelijks bezoek van een buurvrouw en regelmatig komen haar buiten de regio wonende familieleden bij haar op bezoek. Gelet hierop is er in de situatie van appellante geen sprake van dreigende sociaal isolement.
4.5.
Weliswaar is de behandelend psycholoog van mening dat er een verschraling zou optreden in het leven van appellante indien zij haar familie buiten de regio minder vaak zou kunnen bezoeken - hetgeen door het college niet betwist wordt - maar daarmee is niet voldaan aan het hiervoor in 4.4 omschreven criterium van dreigend sociaal isolement.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B. Fotchind

TM