ECLI:NL:CRVB:2015:798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
13-5710 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand over de maand februari 2012. Appellante had zich per 1 februari 2012 ingeschreven voor een beroepsopleiding en had recht op studiefinanciering. Echter, de studiefinanciering werd pas per 1 maart 2012 toegekend, omdat appellante deze niet tijdig had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft de bijstand met ingang van 1 februari 2012 ingetrokken, omdat appellante vanaf die datum aanspraak kon maken op studiefinanciering. Dit leidde tot een terugvordering van de bijstandsuitkering over de maand februari 2012 tot een bedrag van € 1.160,75.

De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) een voorliggende voorziening is ten opzichte van de Wet werk en bijstand (WWB) en dat appellante vanaf 1 februari 2012 recht had op studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak in hoger beroep. De Raad stelt vast dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het niet tijdig aanvragen van de studiefinanciering, wat betekent dat de intrekking van de bijstand terecht was.

De Raad komt tot de conclusie dat de gronden die appellanten in hoger beroep aanvoeren, een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5710 WWB, 13/5711 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
27 september 2013, 13/352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellante heeft zich met ingang van 1 februari 2012 ingeschreven als student voor een beroepsopleiding aan het Arcus college. Op 2 februari 2012 heeft appellante studiefinanciering aangevraagd en met ingang van 1 maart 2012 is aan haar studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) toegekend.
1.3.
Bij besluit van 23 april 2012 heeft het college de bijstand met ingang van 1 februari 2012 ingetrokken. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante vanaf 1 februari 2012 aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de WSF 2000.
1.4.
Bij besluit van 25 juni 2012 heeft het college de over de periode van 1 februari 2012 tot en met 29 februari 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.160,75 van appellanten teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 4 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren gericht tegen de besluiten van 23 april 2012 en 25 juni 2012 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante met ingang van 1 februari 2012 met haar studie is begonnen en dat zij (ook) over die maand recht heeft op studiefinanciering. De toekenning van de studiefinanciering met ingang van 1 maart 2012 is te wijten aan het feit dat appellante pas op 2 februari 2012 studiefinanciering heeft aangevraagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, dat alleen ziet op de maand februari 2012, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vaststaat en onweersproken is dat de WSF 2000 ten opzichte van de WWB een voorliggende voorziening is zoals bedoeld in artikel 15 van de WWB, die passend en toereikend is. Vaststaat dat 1 februari 2012 de begindatum van de studie is en dat appellante vanaf die datum recht op studiefinanciering heeft. Daarmee staat tevens vast dat het college appellanten ten onrechte bijstand heeft verleend over de maand februari 2012. Het feit dat appellante per 1 maart 2012 studiefinanciering heeft ontvangen, maakt dit niet anders.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Wat zij aanvoeren is een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd en komt er - kort
gezegd - op neer dat zij over de maand februari 2012 bijstand hadden moeten krijgen. De bijstand had over deze maand niet teruggevorderd mogen worden omdat zij geen andere middelen van bestaan hadden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
De Raad benadrukt in hoger beroep dat niet in geschil is dat appellante per 1 februari 2012 recht had op studiefinanciering. Dat appellante pas per 1 maart 2012 studiefinanciering is toegekend, heeft zij aan zichzelf te wijten, nu zij de studiefinanciering niet tijdig heeft aangevraagd. Dit komt voor haar rekening en risico.
4.3.
Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat zij het besluit tot intrekking niet tijdig hebben ontvangen en pas na het bezwaar tegen de terugvordering de gelegenheid hadden om een bezwaarschrift in te dienen, wordt volstaan met de vaststelling dat dit voor het college aanleiding is geweest de tegen de intrekking gerichte gronden in bezwaar mee te nemen in de besluitvorming. Het bestreden besluit is uitdrukkelijk ook een beslissing op het tegen het besluit van 23 april 2012 gerichte bezwaar.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 maart 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD