Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante in 2011 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Voorst om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college heeft verzocht om bewijs dat de huidige vervoersvoorziening, die dateert uit 1999, niet meer adequaat is. Appellante heeft de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aangeleverd, waarna het college de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat het college niet duidelijk was over welk bewijsstuk zij verlangde en dat er onduidelijkheid bestond over de termijn voor het aanleveren van informatie. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om informatie was niet duidelijk en had geen betrekking op concrete gegevens waarover appellante beschikte.
De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen op de aanvraag van appellante. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.960,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.