ECLI:NL:CRVB:2015:776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
12-5633 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioen en terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot haar AOW-pensioen. Appellante, geboren in 1935 en woonachtig in Turkije, heeft verzocht om herziening van haar AOW-pensioen, dat eerder was gekort. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had in 2001 een pensioen voor een gehuwde toegekend, maar dit werd later gewijzigd naar een pensioen voor een alleenstaande met een korting van 42%. Na een verzoek om herziening in 2011, werd de korting verlaagd naar 26% en werd appellante alsnog verzekerd geacht voor een periode waarin zij in Nederland had gewoond.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de terugwerkende kracht van het besluit ten onrechte was beperkt tot één jaar. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en voerde aan dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Svb had echter in een nieuw besluit de eerdere beslissing herzien, maar de Raad oordeelde dat er geen grond was voor een verdergaande terugwerkende kracht dan eerder was toegekend.

De Raad concludeerde dat appellante onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval en dat zij zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig navragen van haar aanspraken. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van de Svb werd ongegrond verklaard. De Svb werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.695,- bedroegen.

Uitspraak

12/5633 AOW, 14/3709 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 september 2012, 12/1993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Turkije, (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Bierenbroodspot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden [in] 2014. Voor appellante is verschenen mr. Bierenbroodspot. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P. van den Berg.
De Raad heeft het onderzoek heropend middels een vraagstelling aan de Svb.
In reactie hierop heeft de Svb laten weten terug te komen van het besluit op bezwaar van
13 maart 2012. Bij besluit van 11 juni 2014 heeft de Svb opnieuw op het bezwaar beslist.
Bij brieven van 6 en 25 juni 2014 is hierop namens appellante gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015. Voor appellante is verschenen mr. Bierenbroodspot. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante, geboren [in] 1935, is bij besluit van 17 april 2001 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde toegekend. Bij besluit van 8 november 2002 is dit besluit gewijzigd in die zin dat appellante recht heeft op een pensioen voor een alleenstaande. Op het pensioen van appellante is een korting toegepast van 42%. Appellante was niet verzekerd vóór 1 januari 1957, van 16 augustus 1997 tot en met
17 september 1998 en van 1 januari 1957 tot en met 1 maart 1970. Ten aanzien van de periode vóór 1 januari 1957 is hierbij opgemerkt dat de jaren tussen de 15e verjaardag en 1 januari 1957 onder bepaalde voorwaarden als verzekerde jaren gelden. Daarbij is vermeld: “Voor u is dit niet mogelijk, omdat u niet in Nederland woont.”
1.2.
Bij brief van 23 augustus 2011 is namens appellante verzocht om herziening van het AOW-pensioen vanaf februari 2000. Opgemerkt wordt dat appellante sinds haar komst naar Nederland in 1965 steeds heeft gewerkt, dat zij (ook) in 1997/1998 in Nederland heeft gewoond, dat ze de Nederlandse nationaliteit heeft en derhalve (ook) recht heeft op de overgangsvoordelen. Bijgesloten zijn een aantal getuigenverklaringen.
1.3.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de Svb aan appellante laten weten dat zij alsnog verzekerd wordt geacht over de periode augustus 1997/ september 1998 en dat zij alsnog aanspraak heeft op de overgangsvoordelen. De korting op het AOW-pensioen van appellante is teruggebracht naar 26%. Bij de herziening is een terugwerkende kracht toegepast van één jaar.
2.1.
In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat zij in de periode 1965 tot 1970 in Nederland heeft gewoond en gewerkt en derhalve wel verzekerd is geweest. Daarnaast is er volgens appellante sprake van bijzondere omstandigheden die reden geven tot toekenning van (een langere) terugwerkende kracht. Op 7 december 2011 is een hoorzitting gehouden. Daarbij is naar voren gekomen dat de aanvraag in 1999 is ingediend via het Turkse orgaan, waarbij als woonplaats van appellante een adres in Turkije is opgegeven. Na de hoorzitting zijn namens appellante een aantal stukken ingediend waaruit volgens haar blijkt dat zij tot 2002 in Nederland heeft gewoond.
2.2.
Bij besluit van 13 maart 2012 is het bezwaar tegen het besluit van 20 september 2011 ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt onder meer dat bij een verzoek om herziening, zoals in dit geval, het AOW-pensioen met analoge toepassing van artikel 17, derde lid, van de AOW, wordt verhoogd met een terugwerkende kracht van één jaar. Is er sprake van een bijzonder geval én van hardheid, dan komt de Svb met volledig terugwerkende kracht terug van zijn besluit, echter met een maximum van vijf jaar. Van een bijzonder geval kan onder meer sprake zijn indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen en deze onbekendheid verschoonbaar is. In het besluit van 8 november 2002 is vermeld dat geen aanspraak bestaat op de overgangsvoordelen nu appellante niet in Nederland woont. Ook de periode augustus 1997/september 1998 is duidelijk als niet-verzekerde periode vermeld. Nu appellante is geïnformeerd over de berekening van het AOW-pensioen moet de conclusie zijn dat appellante onvoldoende oplettend is geweest. Van een bijzonder geval is dan ook geen sprake.
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Ten aanzien van de grond dat de terugwerkende kracht van het besluit ten onrechte is beperkt tot één jaar, is opgemerkt dat de niet-verzekerde perioden in het besluit van 8 november 2002 duidelijk zijn opgenomen. Ook de periode van augustus 1997/september 1998 is vermeld als niet verzekerde periode, zodat appellante alleen al op grond daarvan eerder bij de Svb navraag had kunnen doen. Het had dan ook in elk geval op de weg van appellante gelegen (eerder) navraag bij de Svb te doen met betrekking tot haar mogelijke aanspraken op AOW-pensioen.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante haar in eerdere instanties voorgedragen gronden in essentie herhaald.
4.2.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad op 28 februari 2014 heeft de Svb bij besluit van 11 juni 2014 het besluit van 13 maart 2012 herzien in dier voege dat ook de periode van 1 februari 1965 tot 1 maart 1970 is aangemerkt als verzekerde periode. Opgemerkt is verder dat geen grond wordt gezien om het pensioen met een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen dan vermeld in de beslissing van 13 maart 2012. Aangekondigd wordt een nabetaling met wettelijke rente vanaf augustus 2010. Verder zijn bij apart besluit van 20 juni 2014 de kosten van het bezwaar vergoed.
4.3.
In reactie hierop is namens appellante gepleit voor een verdergaande terugwerkende kracht, omdat zeker sprake is van een bijzonder geval. Appellante was onbekend met de regeling aangaande de overgangsvoordelen en is daarover onjuist voorgelicht, terwijl zij niet aan de juistheid van die voorlichting hoefde te twijfelen. In het besluit van 8 november 2002 is vermeld dat appellante geen recht heeft op de overgangsvoordelen “omdat U niet in Nederland woont”. Daarbij is nagelaten te vermelden dat dit wonen betrekking heeft op het moment waarop appellante de 65-jarige leeftijd bereikte. Toen woonde zij in Nederland, maar in 2002, toen zij dit besluit ontving, niet meer
4.4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.5.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad op 28 februari 2014 heeft de Svb met het nadere besluit van 11 juni 2014 het besluit van 13 maart 2012 ingetrokken. Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak, waarbij het besluit van 13 maart 2012 in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Nu het nieuwe besluit niet geheel tegemoet komt aan appellante, dient het nieuwe besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrokken te worden en moet het beroep tegen het oorspronkelijke besluit geacht worden mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit.
4.6.
In hoger beroep is tussen partijen nog uitsluitend in geschil of de in het besluit van
11 juni 2014 opgenomen verhoging van het AOW-pensioen eerder dient in te gaan dan augustus 2010.
4.7.
Specifiek in verband met de toekenning van de overgangsvoordelen is namens appellante betoogd dat er sprake is van een bijzonder geval nu appellante ter zake door de Svb onjuist is voorgelicht. Dit betoog kan niet slagen. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een onvoldoende duidelijke voorlichting is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het op de weg van appellante had gelegen zich dienaangaande met de Svb te verstaan. Dat appellante dit heeft nagelaten dient voor haar eigen rekening en risico te komen. Er is derhalve geen sprake van een bijzonder geval.
4.8.
Namens appellante is aangevoerd dat er op grond van haar medische situatie in samenhang met de daarmee gepaard gaande kosten aanleiding is de verhoging met een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen. Dit betoog kan niet slagen. Het beleid van de Svb biedt geen grondslag voor deze gevolgtrekking en van bijzondere omstandigheden om in afwijking van het beleid hierover anders te oordelen is niet gebleken. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat financiële hardheid eerst aan de orde kan komen nadat is vastgesteld dat er sprake is van een bijzonder geval.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden vernietigd. Het beroep dat appellante geacht moet worden te hebben ingesteld tegen het besluit van 11 juni 2014 moet ongegrond worden verklaard.
4.10.
Er is aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep, en € 1.715,- in hoger beroep, in totaal € 2.695,-, voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juni 2014 ongegrond;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 2.695,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
vergoedt ad € 157,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) K. de Jong

HD