ECLI:NL:CRVB:2015:765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
13-628 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die eerder als kok werkzaam was. Appellant had zich in 2006 ziek gemeld na een liesbreukoperatie en ontving van februari tot november 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2011, waarbij beperkingen werden vastgesteld door een verzekeringsarts, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering per 29 november 2011 ingetrokken. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Almelo heeft in een eerdere uitspraak op 19 december 2012 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het bestreden besluit heeft bevestigd. Hij stelde dat zijn pijnklachten onvoldoende waren geobjectiveerd en dat hij recentelijk was begonnen met een behandeling met een neurostimulator.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de medische beperkingen van appellant onjuist waren vastgesteld. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, ondanks de recente positieve ontwikkelingen in zijn behandeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

13/628 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
19 december 2012, 12/267 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv zijn zienswijze heeft gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich - met bericht van verhindering - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als kok. In 2006 heeft hij zich ziek gemeld met klachten als gevolg van een liesbreukoperatie. Een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per november 2008 werd afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Over de periode 2 februari 2010 tot 22 november 2010 heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Aansluitend is aan appellant een loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij een herbeoordeling van het recht op uitkering van appellant heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2011. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat zou moeten worden geacht. Het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op ruim 23%. Bij besluit van 28 september 2011 heeft het Uwv de loonaanvullingsuitkering met ingang van 29 november 2011 ingetrokken.
1.3.
In bezwaar tegen laatstvermeld besluit heeft appellant - kort gezegd - aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beoordeling bevestigd. Wel is de toelichting van een beperking bij aspect 4.22 in de FML gewijzigd door geen beperking aan te nemen voor bukken, maar ten aanzien van het frequent knielen of hurken. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele geselecteerde functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op ruim 22%. Bij besluit van 3 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant, naast een eigen verklaring, een aantal medische stukken overgelegd. Bij rapport van 21 november 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de overgelegde stukken gereageerd en hierin geen reden gezien tot wijziging van het ingenomen standpunt.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en in de overgelegde medische informatie geen aanleiding gezien om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant niet juist zou zijn vastgesteld. Ook de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op grond waarvan de voorgehouden functies geschikt zijn.
4. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het bestreden besluit heeft bevestigd. Uit de beschikbare gegevens volgt volgens appellant dat zijn pijnklachten als voldoende geobjectiveerd kunnen worden aangemerkt. Verder heeft appellant stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij met behandeling met een neurostimulator is begonnen.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
In geschil is de medische grondslag van het bestreden besluit. Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit is juist. Terecht heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Daarbij is van belang dat de in de FML van 9 september 2011 beperkingen zijn aangenomen voor het verrichten van arbeid en dat het Uwv kenbaar de door appellant ingebrachte medische informatie bij de beoordeling heeft betrokken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
5.3.
Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde informatie wordt geoordeeld dat deze de beoordeling niet anders maakt. In dat verband wordt overwogen dat de stukken zien op pijnbestrijding met behulp van een in mei 2014 bij appellant geplaatste neurostimulator, die een gunstig effect heeft op de door appellant ervaren pijnklachten. Ondanks het feit dat appellant daar kennelijk baat bij heeft, rechtvaardigen deze recente positieve ontwikkelingen niet de conclusie dat de belastbaarheid van appellant met ingang van 29 november 2011 onjuist is vastgesteld. In dat verband wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 januari 2012 te kennen heeft gegeven dat appellant beperkt is geacht voor fysiek zwaar werk en dat in dat kader in de FML van 9 september 2011 beperkingen zijn aangenomen voor onder meer duwen/trekken, lopen (tijdens het werk), traplopen, klimmen, knielen of hurken, zitten (tijdens het werk), staan (tijdens het werk) en geknield of gehurkt actief zijn. In de beschikbare gegevens worden geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
5.4.
Er is evenmin grond voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies. Ook ten aanzien daarvan wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven, dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 1 februari 2012 voldoende heeft toegelicht dat in die functies geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant.
5.5.
De overwegingen 5.2, 5.3 en 5.4 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.W. Schuttel en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD