ECLI:NL:CRVB:2015:762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
13-3225 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Wet WIA na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd, was van mening dat hij meer arbeidsongeschikt was dan door de verzekeringsartsen was vastgesteld. De verzekeringsartsen hadden in hun rapporten voldoende aandacht besteed aan de (vermoeidheids)klachten van de appellant en gemotiveerd waarom deze klachten niet leidden tot het aannemen van een urenbeperking. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, zoals door de appellant was verzocht. De Raad bevestigde dat de bedrijfsarts appellant voor slechts 20 uur per week belastbaar achtte, maar dat dit niet leidde tot een ander oordeel over de arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De Raad oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken niet onzorgvuldig of onvolledig waren geweest en dat de klachten van de appellant in de beoordeling waren betrokken. De Raad wees het verzoek van de appellant om een rapport van een psychiater af, omdat er geen aanleiding was om de FML te herzien op basis van de aangevoerde argumenten.

De Raad concludeerde dat de appellant in staat werd geacht de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten. De aangevochten uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier.

Uitspraak

13/3225 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 mei 2013, 12/816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. C.M.E. Schreinemacher, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft informatie van de behandelend neuroloog in het geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Schreinemacher. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 15 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 2 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens is in de aangevallen uitspraak bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht vergoedt en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten.
3.1.
Appellant heeft de aangevallen uitspraak aangevochten voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Hij heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Samengevat komen de beroepsgronden erop neer dat appellant zich meer beperkt acht dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Appellant acht zichzelf vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat om 38 uur per week te werken en heeft erop gewezen dat dit ook de visie is van de bedrijfsarts. Appellant heeft de Raad daarom verzocht een psychiater als deskundige te benoemen. Verder heeft appellant informatie van de behandelende neuroloog in het geding gebracht, die rugklachten met uitstralende pijn in het linkerbeen beschrijft. Hij stelt dat deze klachten, ook al is de diagnose hernia pas na de in geding zijnde datum gesteld, al langer bestonden en dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden. Ter zitting van de Raad heeft appellant verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde nog informatie van de psychiater en neuroloog in het geding te kunnen brengen. Ten aanzien van de functies heeft appellant aangevoerd dat de functie ‘postbesteller’ niet passend is omdat in deze functie voortdurend moet worden gelopen. De functie ‘productiemedewerker puntlassen’ acht appellant niet passend omdat in deze functie dampen vrij komen en appellant, vanwege bronchitisklachten beperkt is geacht ten aanzien van hitte, dampen, gassen en stof. Verder acht appellant deze functie niet geschikt vanwege deadlines of productiepieken en omdat in deze functie veel moet worden gebogen. De functie ‘machinaal bankwerker’ acht appellant tenslotte niet passend, omdat in deze functie een goede oog-handcoördinatie en soepel gebruik van vingers nodig is alsmede omdat in die functie te veel moet worden gereikt en gebogen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Appellant heeft ter zitting van de Raad verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld alsnog een rapport in te dienen van een psychiater naar wie hij onlangs is verwezen voor nader onderzoek naar de posttraumatische stressstoornis (PTSS). Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 februari 2012, dat is opgesteld naar aanleiding van informatie van I-psy, blijkt dat deze verzekeringsarts op de hoogte was van de voorlopige diagnose PTSS en hierin geen aanleiding zag om de FML te herzien, omdat appellant reeds aanzienlijk beperkt is ten aanzien van de psychische belastbaarheid. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze diagnose op zich niet betekent dat er op de in het geding zijnde datum andere beperkingen gelden, kan worden onderschreven, terwijl in de voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt dat op de in het geding zijnde datum mogelijk sprake is van ernstiger beperkingen dan in de FML is neergelegd. De Raad wijst dit verzoek dan ook af.
4.2.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de klachten van appellant in de beoordeling zijn betrokken en dat met de klachten, voor zover deze konden worden geobjectiveerd, rekening is gehouden bij het opstellen van de FML.
4.3.
In hetgeen appellant in hoger beroep tegen de FML heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.3.1.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat het Uwv ten onrechte, en in afwijking van de visie van de bedrijfsarts, geen urenbeperking heeft aangenomen is van belang dat de verzekeringsarts in het rapport van 12 augustus 2012 heeft vastgesteld dat de lichamelijke en psychische klachten van appellant indirect energetische beperkingen geven en dat hiermee rekening is gehouden in de FML, maar dat er geen reden is voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 januari 2012 de klachten van appellant in de heroverweging betrokken en vastgesteld dat er, gelet op de Standaard Vermindering Arbeidsduur, geen medische indicatie is voor een urenbeperking. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten voldoende aandacht besteed aan de (vermoeidheids)klachten van appellant en zij hebben toereikend gemotiveerd waarom deze klachten niet (kunnen) leiden tot het aannemen van een urenbeperking. Uit het voorgaande volgt dat de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht.
4.3.2.
De omstandigheid dat de bedrijfsarts appellant voor slechts 20 uur per week belastbaar acht, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 4 september 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039) is het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. Ook heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de
re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA.
4.3.3.
Appellant heeft in hoger beroep, ter onderbouwing van zijn standpunt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn rugklachten, informatie overgelegd van de behandelende neuroloog en, ter zitting van de Raad, verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld alsnog een stuk in het geding te brengen waaruit blijkt dat inmiddels daadwerkelijk de diagnose hernia is gesteld. Uit de informatie van de neuroloog komt naar voren dat appellant in juni 2013 heeft vermeld dat hij sinds half mei (2013) last heeft van de onderrug met uitstraling naar het been, en dat de in 2013 verrichte MRI een zelfde beeld liet zien als de MRI uit 2010. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2013 dat de informatie van de neuroloog niet ziet op de in geding zijnde datum en dat er geen aanleiding is om op grond van deze informatie de belastbaarheid op die datum te herzien, kan worden onderschreven. Het verzoek van appellant om recente informatie van de neuroloog in het geding te mogen brengen wordt dan ook afgewezen.
4.3.4.
De eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerde beroepsgrond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de klachten die appellant ondervindt als gevolg van zijn liesbreuk slaagt evenmin, nu appellant deze stelling niet nader heeft onderbouwd. In dit verband is van belang dat appellant, die stelt dat hij vanwege de liesbreuk klachten ondervindt bij zitten en lopen, in de FML fors beperkt is geacht ten aanzien van statische houdingen en dat ook voor lopen een beperking is aangenomen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant in staat worden geacht de geselecteerde functies van productiemedewerker metaal- en elektro-industrie (SBC-code 315030), magazijn-, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en postbesteller (SBC-code 282080) te kunnen vervullen. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 22 oktober 2012 de signaleringen die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel aanwezig is, besproken. De Raad acht deze motiveringen toereikend. De arbeidskundige gronden van appellant, gericht tegen de belasting in de aan hem voorgehouden functies, treffen daarom geen doel.
4.5.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) I. Mehagnoul

TM