ECLI:NL:CRVB:2015:755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op basis van Kroatische sociale zekerheidswetgeving en het Verdrag inzake sociale zekerheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellante, die onder de Kroatische wetgeving valt. Appellante, geboren in 1968 en met de Nederlandse nationaliteit, heeft van 1996 tot 2011 gewerkt voor de Nederlandse Ambassade in Zagreb. Vanaf 1 september 2009 was de Kroatische sociale zekerheidswetgeving op haar van toepassing, omdat de Kroatische autoriteiten geen toestemming meer verleenden voor afwijking van het Verdrag tussen Nederland en Kroatië inzake sociale zekerheid. Dit leidde tot de conclusie dat appellante tot 1 januari 2011 niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW) kon worden beschouwd.
De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv om de WW-aanvraag van appellante af te wijzen, vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 33 van het Verdrag in de weg staat aan haar aanspraak op een WW-uitkering. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante geen aanspraak kan maken op een WW-uitkering, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van het Verdrag en de Kroatische wetgeving. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak benadrukt de exclusieve werking van het Verdrag en de bindende bepalingen over welke wetgeving van toepassing is in specifieke situaties. De Raad heeft ook vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, zoals het hebben van een geldige verblijfsstatus en het voldoen aan de vereisten van de Nederlandse wetgeving.