ECLI:NL:CRVB:2015:754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
12-6555 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet Wajong en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante, geboren in 1993, had op 26 januari 2011 een uitkering op grond van de Wet Wajong aangevraagd. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was om werkzaamheden te verrichten die passen bij haar cognitieve mogelijkheden, en stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van het besluit van 18 maart 2011, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van deze vaststellingen. De Raad concludeerde dat de belasting in de geselecteerde functies binnen de functionele mogelijkheden van appellante blijft en dat er geen noodzaak was voor verdere begeleiding door een jobcoach.

De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat haar beperkingen zijn onderschat, verworpen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante en dat de geselecteerde functies passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6555 WWAJ
Datum uitspraak: 6 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
31 oktober 2012, 11/1872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L.R. Hensen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hensen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1993. Op 26 januari 2011 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangevraagd. Appellante is op 15 februari 2011 onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante is aangewezen op werkzaamheden die passen bij haar cognitieve mogelijkheden en een Functionele Mogelijkhedenlijst vastgesteld (FML) waarop de beperkingen zijn weergegeven. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen verrichten. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 25%. Bij besluit van 18 maart 2011 is vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde dat zij niet in staat is om meer dan 75% van het minimumjeugdloon te verdienen.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 5 juli 2011 onderzocht en gesproken op de hoorzitting. Zij heeft meer beperkingen vastgesteld op de FML. Aan de FML is onder meer een beperking toegevoegd op onderdeel 1.9.8 voor het werken in een hoog handelingstempo. Overwogen is dat appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag beperkingen heeft als gevolg van haar licht verminderde intellectuele capaciteiten. De traagheid en onzekerheid zijn strikt genomen niet als ziekte te benoemen. Niettemin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verband daarmee beperkingen aangenomen. Wat betreft de klachten van het bewegingsapparaat is sprake van somatisatie, waarbij appellante zich enigszins fixeert op de tendomyogene pijnklachten. Op dit gebied zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medisch objectiveerbare afwijkingen aanwezig. Appellante heeft bij aanvang van de werkzaamheden tot ongeveer twee keer per week jobcoaching nodig. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante nog steeds in staat moet worden geacht de eerder geselecteerde functies te vervullen. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid gehandhaafd op minder dan 25%. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 maart 2011 is bij besluit van
21 september 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen of het onderzoek naar de beperkingen onzorgvuldig te achten. Het (neuro-)psychologische rapport van 24 november 2011 van gezondheidszorgpsycholoog drs. Vondenhoff heeft de rechtbank, mede gelet op het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet tot een ander oordeel gebracht. Uit het rapport kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen in ernstige mate heeft onderschat. Overwogen is dat de geselecteerde functies binnen de functionele mogelijkheden van appellante passen.
3.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat, zodat zij niet in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Appellante heeft sinds haar geboorte een ernstige ontwikkelingsstoornis. Om werkzaamheden te kunnen verrichten is begeleiding van een jobcoach of ambulante begeleider op dagelijkse basis noodzakelijk. Het is voor appellante onmogelijk om zelfstandig te functioneren. Er dienen (meer) beperkingen te worden aangenomen voor een hoog handelingstempo. Het werktempo van appellante is zeer laag. Voorts heeft appellante meer beperkingen voor concentreren en geheugen. De cognitieve beperkingen zijn pas recentelijk duidelijk naar voren gekomen.
3.2.
Het Uwv heeft gesteld dat het bestreden besluit op zorgvuldig medisch een arbeidskundig onderzoek berust. Voorts is gesteld dat rekening is gehouden met beperkingen ten aanzien van het handelingstempo doordat een beperking is vastgesteld op onderdeel 1.9.8 van de FML.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet aannemelijk is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperking heeft aangenomen voor het handelingstempo in het dagelijks leven in onderdeel 1.7 van de FML. Een beperking is in onderdeel 1.9.8 aangenomen voor werkzaamheden waarin een hoog handelingstempo is vereist. Voor het stellen van een verdergaande beperking in verband met het handelingstempo van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien. Er is onvoldoende grond om aan deze inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Daaraan doet niet af dat appellante volgens jobcoach Van Venrooij bij de werkzaamheden in een supermarkt een laag werktempo had. Niet aannemelijk is dat het in de supermarkt vereiste werktempo zodanig laag was dat dit zou overeenkomen met het handelingstempo in het dagelijks leven, waarvan onderdeel 1.7 van de FML uitgaat. Appellante heeft haar stelling op dit punt niet onderbouwd, terwijl veeleer voor de hand ligt dat het werktempo in een supermarkt op één lijn zou moeten worden gesteld met het hoge handelingstempo waarop onderdeel 1.9.8 van de FML betrekking heeft.
4.2.
De stelling van appellante dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor concentreren en geheugen, kan niet worden gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 juli 2011 vermeld dat hij op basis van oriënterend onderzoek geen ernstige afwijkingen ten aanzien van concentratie en geheugen heeft geconstateerd. Anders dan appellante, begrijpt de Raad deze weergave van het verrichte onderzoek zo, dat bij het oriënterend onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek naar concentratie en geheugen noodzakelijk maakten. In het door appellante overgelegde (neuro-)psychologisch rapport is aangegeven dat de intelligentie van appellante wordt ingeschat op moeilijklerend niveau, op de grens van zeer moeilijk lerend en het IQ op 70-79. De Raad is met de verzekeringsarts bezwaar en beroep van oordeel dat de bevindingen bij het onderzoek van Vondenhoff niet zonder meer projecteerbaar zijn op de beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden, aangezien het onderzoek niet heeft plaatsgevonden met het oog op een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de jobcoach Venrooij in zijn beoordeling betrokken. De opmerking van de jobcoach dat appellante moeite heeft om zich langere tijd te concentreren, is onvoldoende om te concluderen dat appellante op medische gronden niet in staat zou zijn gedurende ten minste een half uur de aandacht op één informatiebron te richten.
4.3.
De stelling van appellante dat voor het verrichten van werkzaamheden begeleiding van een jobcoach of ambulante begeleider op dagelijkse basis is vereist, dient eveneens te worden verworpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante bij aanvang van de werkzaamheden ongeveer twee keer per week, niet structureel, jobcoaching nodig heeft. Voor verdergaande begeleiding heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien. Voor twijfel aan de juistheid van deze vaststelling is naar het oordeel van de Raad onvoldoende aanleiding. Het rapport van Vondenhoff geeft weliswaar een weergave van de neuropsychologische toestand van appellante, maar daarin ziet de Raad geen aanwijzingen dat bij het verrichten van arbeid verdergaande begeleiding door een jobcoach aangewezen zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat traagheid en onzekerheid strikt genomen niet als ziekte zijn te benoemen. Rekening is gehouden met de verminderde intellectuele mogelijkheden van appellante.
4.4.
Aanwijzingen voor twijfel aan de vastgestelde beperkingen ziet de Raad evenmin in de (verdere) informatie van orthopedagoog/psycholoog drs. Wetzels-Huisinga en van de jobcoaches Van Venrooij en Groen. In deze informatie hebben zij het functioneren van appellante bij haar (stage)werkzaamheden in een supermarkt en een schoenenwinkel beschreven. Wetzels heeft onder meer gesteld dat appellante aangewezen is op extra begeleiding. Uit deze informatie kan niet worden afgeleid dat appellante meer begeleiding nodig heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft immers opgemerkt - hetgeen appellante niet heeft betwist - dat appellante in de betreffende functies geen (voldoende) aangepaste werkzaamheden heeft verricht die voldoen aan de in de FML aangegeven beperkingen ten aanzien van haar persoonlijk en sociaal functioneren.
4.5.
Voorts leidt de overgelegde informatie van 21 december 2011 van de neuroloog niet tot een andere conclusie over de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De neuroloog heeft geconcludeerd dat sprake is van prematuritas met een, waarschijnlijk hieraan gerelateerde, ontwikkelingsachterstand en mentale handicap en dat er geen andere behandelbare neurologische afwijkingen zijn gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in deze informatie de mogelijke onderliggende medisch-objectiveerbare cerebrale afwijkingen worden uitgesloten. Deze informatie biedt daarom geen steun voor de stelling dat in de FML de beperkingen van appellante zijn onderschat.
4.6.
Aannemelijk is dat de belasting in de geselecteerde functies binnen de functionele mogelijkheden van appellante blijft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door het CBBS bij de functies gepresenteerde signaleringen van een toelichting voorzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft - na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep - toegelicht dat de belasting in de geselecteerde functies op het onderdeel lezen de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt. In die functies krijgt de betrokkene mondelinge instructies en hoeft deze geen ingewikkelde teksten te begrijpen. Gelet daarop moet worden geconcludeerd - anders dan appellante heeft betoogd - dat de geschiktheid van de functies op het onderdeel lezen voldoende is onderbouwd.
4.7.
De stelling van appellante dat ten onrechte geen beperking voor lezen in de FML is opgenomen, moet worden verworpen. Na de constatering van de verborgen beperking op het onderdeel lezen, mocht het Uwv volstaan met het geven van een aanvullende toelichting op de geschiktheid van de functies. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 23 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9153, is niet op voorhand uitgesloten dat in voorkomende gevallen waarin gebruik is gemaakt van een (k)FML met in toelichtingen verborgen beperkingen, (toch) aan de eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid kan zijn voldaan. Ter aanvullende motivering zal dan evenwel een afzonderlijk overzicht onontbeerlijk zijn van alle zich voordoende in toelichtingen opgenomen beperkingen, voorzien van een toereikende toelichting per belastingonderdeel waarom de betreffende functies toch als passend kunnen worden aangemerkt.
4.8.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) K. de Jong

RB