ECLI:NL:CRVB:2015:71

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
13-4538 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand op basis van woonplaatsvereisten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had op 27 september 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor verschillende kosten, waaronder woonlasten en reiskosten. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de appellant woonachtig was, heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de appellant sinds december 2008 niet meer ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie van die gemeente. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de appellant ten tijde van de aanvraag feitelijk niet in de gemeente woonde, maar op een camping in een andere plaats verbleef. De Raad heeft overwogen dat het recht op bijstand afhankelijk is van de woonplaats van de belanghebbende, zoals gedefinieerd in de WWB en het Burgerlijk Wetboek. De appellant heeft aangevoerd dat hij geen intentie had om zijn woonplaats op te geven en dat hij in een conflictueuze situatie met de gemeente verkeerde, wat hem dwong om tijdelijk elders te verblijven. Echter, de Raad oordeelde dat de feitelijke situatie, waarin de appellant geen woonplaats had in de gemeente, leidde tot de conclusie dat hij geen recht had op bijzondere bijstand.

De Raad heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

13/4538 WWB
Datum uitspraak: 20 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
5 juli 2013, 11/3196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Knippenbergh. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J. Rijkers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 27 september 2010 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor woonlasten, waarborgsom, opslagkosten inboedel, reiskosten en telefoonkosten. Appellant heeft als woonadres opgegeven
[Adres A.] te [plaatsnaam].
1.2.
Het college heeft bij besluit van 17 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 september 2011 (bestreden besluit), de aanvraag onder verwijzing naar artikel 40 van de WWB afgewezen. De besluitvorming berust op de overwegingen dat appellant sinds december 2008 niet langer in [plaatsnaam] in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dat hij zijn woning in [plaatsnaam] tijdens zijn detentie niet heeft aangehouden en dat hij een huurovereenkomst voor een woning buiten de gemeente [plaatsnaam] is aangegaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende de woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De vraag waar iemand zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.2.
Niet betwist wordt dat appellant ten tijde hier van belang, van 27 september 2010 tot en met 17 december 2010, feitelijk niet in [plaatsnaam] woonde, maar op een camping in [plaatsnaam 2] verbleef.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij geen daden heeft verricht waaruit zijn wil blijkt om zijn woonstede in [plaatsnaam] prijs te geven. Hij heeft buiten zijn wil om [plaatsnaam] verlaten en zat destijds in een conflictueuze situatie met de gemeente [plaatsnaam]. Door deze omstandigheden was appellant genoodzaakt om in [plaatsnaam 2] te verblijven. Zijn daden en de procedures die appellant heeft gevoerd waren gericht op terugkeer naar de onvrijwillig prijsgegeven woonplaats in [plaatsnaam].
4.4.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd doet niet af aan de feitelijke situatie dat appellant geen woonplaats had in [plaatsnaam]. Hieruit volgt dat appellant, gelet op artikel 40, eerste lid, van de WWB, jegens het college geen recht had op bijzondere bijstand.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 januari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD