ECLI:NL:CRVB:2015:682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
13-2193 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na psychische klachten en hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die wegens psychische klachten uitgevallen was voor zijn werk als schoonmaker. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en argumenten zonder nieuwe objectieve medische gegevens aan te dragen.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gegevens had om tot een afgewogen oordeel te komen over de beperkingen van appellant. De rechtbank had geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Appellant stelde dat zijn fysieke en psychische problemen waren onderschat, maar deze stelling werd niet onderbouwd met nieuwe informatie.

De Raad oordeelde dat het rapport van psychiater Loen, dat in hoger beroep was overgelegd, geen aanleiding gaf om tot een ander oordeel te komen, aangezien het rapport geen betrekking had op de datum in geding. De Raad bevestigde dat appellant in staat werd geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de geselecteerde functies, en dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/2193 WIA
Datum uitspraak: 9 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 maart 2013, 12/4074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. Belfor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. M. Hersman, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en een nader medisch stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 1 maart 2010 wegens psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waarbij op verzoek van de verzekeringsarts door psychiater dr. S. Russo onderzoek is verricht, heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 5 maart 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 juli 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Deze arts heeft geen reden om het primair medisch oordeel te wijzigen. Er is geen duidelijke aanwijzing voor een ernstige psychiatrische stoornis. Bij zijn onderzoek heeft de adviserend psychiater geen psychiatrische aandoening kunnen vaststellen. Daarbij heeft deze psychiater overleg gehad met de behandelaar van appellant, psychiater H. Loen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgvuldige voorbereiding door het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel te komen over de beperkingen van appellant. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant zijn stelling, dat zijn fysieke en psychische probleem wordt onderschat, in beroep niet met nadere objectieve medische gegevens heeft onderbouwd. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat aan de medische grondslag van het bestreden besluit gebreken kleven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de verzekeringsartsen zijn fysieke en psychische problemen hebben onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en overtuigend gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover. De herhaalde stelling van appellant dat als een andere onafhankelijke deskundige zijn fysieke en psychische gesteldheid had beoordeeld, deze tot een andere conclusie was gekomen, is ook in hoger beroep niet onderbouwd.
4.2.
Het in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater Loen geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ter zitting heeft het Uwv terecht opgemerkt dat dit rapport geen betrekking heeft op de datum in geding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet appellant in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 maart 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

JL