ECLI:NL:CRVB:2015:675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
13-5269 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die eerder was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 21 juli 2011 besloten de uitkering per 22 september 2011 te beëindigen, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vervolgens een deskundige, orthopedisch chirurg F.H. Wapstra, benoemd om de medische situatie van appellante te beoordelen. Wapstra concludeerde dat de arbeidsbeperkingen van appellante niet onderschat waren en dat zij in staat was om gemiddeld acht uur per dag te werken.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht de deskundige in zijn oordeel heeft gevolgd. De Raad heeft vastgesteld dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed onderbouwd waren. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 6 maart 2015.

Uitspraak

13/5269 WAO
Datum uitspraak: 6 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 augustus 2013, 11/2623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Eillert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere medische gegevens in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Eillert. Het Uwv heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 21 juli 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 22 september 2011 beëindigd, aangezien zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.3.
Bij besluit van 20 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2011, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2.1.
Naar aanleiding van het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank orthopedisch chirurg F.H. Wapstra als deskundige benoemd. Bij rapport van 28 september 2012 heeft Wapstra de rechtbank van advies gediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop aanleiding gezien de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bij te stellen. Op grond van de aangepaste FML van 7 december 2012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep alle geduide functies opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat vijf van de zes geduide functies gehandhaafd kunnen blijven. Voorts heeft hij het maatgevende loon opnieuw berekend en aangepast. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit 0% bedraagt en de mate van arbeidsongeschiktheid daarom niet wijzigt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat met de naar aanleiding van het deskundigenrapport doorgevoerde wijzigingen in de FML op de items 4.10 en 4.11 en de genoemde toevoeging bij item 4.24 het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellante niet heeft onderschat. Nu door de deskundige de vraag of appellante gelet op haar rugklachten beperkt is in de arbeidsduur open is gelaten, heeft naar het oordeel van de rechtbank het Uwv, mede gelet op het dagverhaal van appellante, kunnen aannemen dat appellante gedurende gemiddeld acht uur per dag, 40 uur per week kan werken. De rechtbank stelt vast dat appellante in beroep geen specifieke gronden naar voren heeft gebracht tegen de arbeidskundige beoordeling. Uitgaande van de beperkingen zoals deze naar aanleiding van het deskundigenadvies zijn vastgelegd in de aangepaste FML van 7 december 2012, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies voor appellante niet passend zouden zijn.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad zich met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige in zijn oordeel heeft gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen en dat slechts in bijzondere gevallen aanleiding bestaat daarvan af te wijken. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden niet voordoen
.Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Daarbij acht de Raad van belang dat Wapstra appellante heeft gezien en de gegevens van haar behandelaars - waaronder de door appellante in beroep ingebrachte medische gegevens - die betrekking hadden over de jaren 2000 tot en met 2012 bij zijn beoordeling heeft betrokken. Dat Wapstra vanuit
orthopedisch-chirurgische maatstaven heeft gesteld dat een urenbeperking niet door hem vast te stellen is, is geen omstandigheid die aanleiding geeft het rapport niet te volgen. Ten aanzien van de uit het door de deskundige vastgestelde ziektebeeld voor appellante voortvloeiende beperkingen is bij uitstek de verzekeringsarts bevoegd, gelet op zijn specifieke deskundigheid terzake. Dit is door de deskundige ook onderkend. Gelet op de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de onderbouwing die hij heeft gegeven om voor appellante geen urenbeperking aan te nemen, ziet de Raad in navolging van de rechtbank, geen aanleiding dit voor onjuist te houden. Nu het Uwv de door Wapstra aangegeven beperkingen voorts op een juiste wijze heeft vertaald in de FML komt de Raad dan ook tot de conclusie dat de rechtbank terecht de medische herbeoordeling door het Uwv heeft onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken in geding gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden, nu deze stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten met betrekking tot de datum hier in geding.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de in aanmerking genomen medische beperkingen zoals uiteindelijk vastgelegd in de FML van 7 december 2012, zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend. De rechtbank heeft met juistheid de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht als geschikt aangemerkt. Namens appellante zijn geen gronden aangevoerd op grond waarvan aan dat oordeel over die functies zou moeten worden getwijfeld.
4.3.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat het voor het Uwv ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorzienbaar was dat de beperkingen en pijnklachten van appellante zouden verslechteren op middellange termijn merkt de Raad op dat de beoordeling van het Uwv ziet op de datum in geding, 22 september 2011, en dat appellante bij een verslechtering van haar gezondheidstoestand bij het Uwv een melding kan doen van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
5. Uit het overwogene bij 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I. Mehagnoul

RB