ECLI:NL:CRVB:2015:673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
13-4886 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toeslag en terugvordering door het Uwv wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de intrekking van een toeslag en de terugvordering van eerder betaalde bedragen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat appellant in strijd met zijn inlichtingenplicht de inkomsten van zijn echtgenote niet had doorgegeven aan het Uwv, wat leidde tot de intrekking van de toeslag met terugwerkende kracht tot 14 september 2009.

Appellant had in 2009 een toeslag ontvangen op zijn WIA-uitkering, maar het Uwv ontdekte dat zijn echtgenote in die periode inkomsten had uit arbeid en een WW-uitkering ontving. Dit leidde tot de beslissing van het Uwv om de toeslag in te trekken en de eerder betaalde bedragen terug te vorderen. Appellant voerde aan dat hij niet redelijkerwijs kon weten dat hij ten onrechte toeslag ontving, en dat het Uwv op de hoogte had kunnen zijn van de inkomensgegevens van zijn echtgenote via het Suwinet.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van zijn meldingsplicht en dat het Uwv terecht de toeslag heeft ingetrokken. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant in strijd heeft gehandeld met de inlichtingenplicht door de inkomsten van zijn echtgenote niet te melden. De beslissing van het Uwv om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen wordt daarmee gerechtvaardigd. De Raad wijst ook op het feit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4886 TW
Datum uitspraak: 6 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 juli 2013, 12/4608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Bij besluit van 11 september 2009 is aan hem met ingang van
1 augustus 2009 een toeslag toegekend op grond van de Toeslagenwet (TW). Bij besluit van 12 juli 2010 heeft het Uwv de hoogte van de toeslag met ingang van 1 augustus 2009 gewijzigd in verband met een wijziging van appellants arbeidsongeschiktheidspercentage.
1.2.
Nadat het Uwv was gebleken dat de echtgenote van appellant over de periode 29 juni 2009 tot 14 september 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft genoten, over de periode 14 september 2009 tot 21 december 2009 inkomsten uit arbeid en vanaf 21 december 2009 een WW-uitkering, heeft het Uwv bij besluit van 25 januari 2012 de toeslag met ingang van 30 augustus 2009 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 27 januari 2012 heeft het Uwv de over de periode van 1 augustus 2009 tot en met 31 januari 2012 betaalde toeslag, ten bedrage van € 22.116,12 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Appellant heeft tegen de besluiten van 25 en 27 januari 2012 bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat hij nog immer aan de voorwaarde voldoet om in aanmerking te komen voor een toeslag op zijn WIA-uitkering en dat het Uwv vanuit het Suwinet op de hoogte kon zijn dat zijn echtgenote een uitkering genoot. Gelet op de tijd die reeds is verstreken meent appellant dat hij er op mocht vertrouwen dat hij recht had op de toeslag.
1.5.
Bij besluit van 3 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen de besluiten van 25 en 27 januari 2012 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft daarbij bepalingen gegeven omtrent griffierecht en proceskosten.
2.2.
De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat de berekening van de terugvordering door appellant niet wordt bestreden. Voorts heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - geoordeeld dat appellant bij de toekenning van de toeslag niet redelijkerwijs kon weten dat hij ten onrechte recht op toeslag ontving. Dit gaat naar het oordeel van de rechtbank echter niet op vanaf het moment dat het inkomen van de echtgenote van appellant, te weten per
14 september 2009, is gewijzigd. Zij overweegt daartoe dat uit pagina 2 van het toekenningsbesluit van 11 september 2009 duidelijk valt op te maken dat iedere wijziging, waaronder die van het inkomen van een eventuele partner, onmiddellijk aan het Uwv dient te worden doorgegeven. Dat de echtgenote van appellant dit in het kader van de WW iedere keer per formulier heeft gedaan, ontslaat appellant niet van de meldingsplicht in het kader van de TW. Dat het Uwv de mogelijkheid tot inzage heeft in het Suwinet om de inkomensgegevens van de echtgenote van appellant te achterhalen doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin af aan de op appellant rustende verplichting iedere wijziging te melden.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het hem niet vanaf 14 september 2009 redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag toeslag werd verstrekt. Tevens heeft appellant gesteld dat het Uwv vanuit het Suwinet bekend was met de inkomensgegevens van zijn echtgenote en zijn echtgenote haar inkomensgegevens ook heeft doorgegeven aan het Uwv. Appellant stelt zich daarom op het standpunt dat hij en zijn echtgenote hebben voldaan aan de inlichtingenplicht. Tot slot heeft appellant nog gesteld dat hij gelet op artikel 12 van de TW overigens niet verplicht was om de inkomsten van zijn partner aan het Uwv door te geven nu daar is bepaald dat die verplichting niet geldt als die feiten en omstandigheden door het Uwv kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de toeslag op juiste gronden met terugwerkende kracht tot 14 september 2009 heeft ingetrokken. Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 2.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte beroepsgronden brengen de Raad niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het appellant, gelet op de passage daaromtrent in het toekenningsbesluit, duidelijk had kunnen zijn dat het inkomen van zijn echtgenote van invloed kon zijn op het recht op toeslag. In de toekenningsbeslissing van
11 september 2009 is appellant er op gewezen dat hij wijzigingen in zijn leefvorm, gezinssamenstelling, zijn inkomen en/of het inkomen van zijn eventuele partner onmiddellijk aan het Uwv moest doorgeven, omdat dergelijke wijzigingen direct van invloed zouden kunnen zijn op de toeslag die hij ontving. Hetgeen bepaald is in de twee laatste volzinnen van artikel 12 van de TW maakt niet dat er voor appellant geen inlichtingenplicht gold, reeds omdat er nog geen ministeriële regeling is vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft in strijd met deze inlichtingenplicht de inkomsten van zijn echtgenote met ingang van 14 september 2009 niet opgegeven aan het Uwv. Dat het Uwv er in het kader van het door de echtgenote van appellant op 22 september 2009 ingevulde wijzigingsformulier WW mee bekend was dat zij vanaf 14 september 2009 inkomsten uit arbeid ontving, doet niet af aan de verplichting van appellant om deze wijziging aan het Uwv te melden. Ook het feit dat het Uwv uit de informatie van Suwinet bekend had kunnen zijn met de inkomsten van de echtgenote van appellant uit arbeid dan wel vanaf 21 december 2010 in verband met een WW-uitkering, ontslaat appellant niet van de op hem rustende verplichting onverwijld uit eigen beweging inlichtingen aan het Uwv te verstrekken.
4.4.
Vast staat dat het Uwv na 14 september 2009 de toeslag is blijven betalen aan appellant. Gezien de in 4.2 omschreven omstandigheden had het appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW was het Uwv gehouden de onverschuldigd betaalde uitkering van appellant terug te vorderen. De Beleidsregels zijn in het geval van appellant op consistente wijze toegepast.
5. Uit rechtsoverweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I. Mehagnoul

RB