ECLI:NL:CRVB:2015:667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
13-6531 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag elektrische rolstoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellante, die bekend is bij het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, verzocht om een elektrische rolstoel ter vervanging van haar scootmobiel. Het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies, waarin werd gesteld dat de lichamelijke beperkingen van appellante geen rechtvaardiging vormen voor de verstrekking van een elektrische rolstoel. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 februari 2015 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de uitspraak van de rechtbank is gebaseerd op onvolledige medische gegevens, maar heeft geen nieuwe medische stukken ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de rechtbank, vooral omdat het gebruik van een elektrische rolstoel mogelijk nadelige gevolgen voor appellante kan hebben.

De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 februari 2015.

Uitspraak

13/6531 WMO, 13/6532 WWB
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
31 oktober 2013, 13/1060 en 13/1624 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Osmic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Partijen zijn, na voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bij het college bekend in verband met diverse voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
Het college heeft op 5 december 2012 een aanvraag (met bijlagen) van appellante ontvangen. In de aanvraag heeft appellante verzocht om een elektrische rolstoel ter vervanging van haar scootmobiel, zodat zij zich binnenshuis ook zittend kan verplaatsen.
1.3.
Het college heeft in een besluit van 21 december 2012 de aanvraag van appellante afgewezen. Bij dit besluit heeft het college het medisch advies van MO-zaak betrokken. Volgens dit advies heeft appellante lichamelijke beperkingen, maar die rechtvaardigen niet de verstrekking van een elektrische rolstoel. Toekenning van een elektrische rolstoel zou zelfs anti-revaliderend werken. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Volgens haar was het onderzoek van de medisch adviseur onvolledig.
1.4.
Het college heeft in een besluit van 18 april 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft het college verwezen naar het in de bezwaarfase uitgebrachte medisch advies. Dit medisch advies is volgens het college zorgvuldig tot stand gekomen. De medisch adviseur, R. Garming, arts bij MO-zaak, heeft appellante op het spreekuur gezien en heeft bij de huisarts informatie opgevraagd. De huisarts heeft op 8 april 2013 schriftelijk geantwoord dat er sprake is van een status na een ongeval waarvoor een rugoperatie is uitgevoerd, chronische pijnklachten van het bewegingsapparaat, moeheidsklachten en evenwichtsstoornissen. De zelfredzaamheid van appellante neemt geleidelijk af, met name de onzekere coördinatie geeft beperkingen. De pijnklachten zijn stabiel en hanteerbaar. De huisarts omschrijft appellante als een reële vrouw die zich redelijk staande weet te houden met forse beperkingen. Zij heeft het meeste baat bij afleiding buitenshuis. De huisarts heeft de zorg uitgesproken dat zodra de afleiding buitenshuis wegvalt, een forse toename van chronische klachten valt te verwachten. De huisarts heeft verder verwezen naar diverse specialistenbrieven uit de behandelend sector van appellante, te weten van de orthopeed, revalidatie arts, neuroloog, reumatoloog en de klinisch geriater. Volgens de medisch adviseur kan gelet op alle informatie appellante 200 tot 300 meter lopen, zonder dat zij daarbij hulp van derden nodig heeft. Zij maakt gebruik van een rollator, is niet volledig rolstroelafhankelijk en kan zelfstandig transfers maken. Er bestaat geen medische indicatie om de benen hoog te houden. De problemen in de hand/polsfunctie bij de bediening van de scootmobiel, die appellante noemt, kunnen worden opgelost door deze afwisselend met de linker- en rechterhand te bedienen en anders komt een scootmobiel met voetbediening in aanmerking. Het college heeft zich aangesloten bij de conclusie van de medisch adviseur dat er geen noodzaak bestaat voor een elektrische rolstoel. Verder ziet het college in de omstandigheden van appellante geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college mocht afgaan op het medisch advies van MO-zaak. De medisch adviseur heeft informatie opgevraagd bij de huisarts. De op basis van de verzameling en verwerking van de door de huisarts verstrekte informatie is volgens de rechtbank voldoende om te spreken van een zorgvuldig en volledig onderzoek. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de huisarts volgens appellante op de hoogte is van haar actuele medische situatie. Ook heeft de medisch adviseur appellante in persoon gesproken, zodat hij zich een beeld van haar medische beperkingen heeft kunnen maken. Uit de door appellante in beroep overgelegde medische stukken blijkt volgens de rechtbank niet dat er reden is voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het onderzoek van de medisch adviseur en zijn conclusie op grond van het onderzoek.
3. Appellante heeft in hoger beroep dit oordeel van de rechtbank bestreden. Zij heeft gesteld dat de uitspraak van de rechtbank is gebaseerd op medische gegevens die voornamelijk bestaan uit de bevindingen van de huisarts van appellante. De huisarts heeft de klachten van appellante echter niet op de juiste manier weergegeven. Appellante leeft al enig tijd in onmin met de huisarts en heeft inmiddels een nieuwe huisarts die nieuwe onderzoeken heeft geïnitieerd. Appellante heeft toegezegd de uitkomsten van die onderzoeken in het geding te brengen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft niet nadere stukken, opgesteld naar aanleiding van nieuwe onderzoeken, in het geding gebracht. Zij heeft op 21 januari 2015 de al bekende medische bevindingen van specialisten ingestuurd.
4.2.
Op grond van de voorhanden medische gegevens is er geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot haar oordeel hebben geleid. In het bijzonder is van belang dat denkbaar is dat appellante door gebruik van een elektrische rolstoel in plaats van een scootmobiel minder beweegt binnenshuis en minder activiteiten buitenshuis onderneemt, hetgeen voor haar tot nadelige gevolgen kan leiden. Overigens geeft de Raad partijen in overweging om de optie van een scootmobiel met voetbediening nader te bekijken.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) G.J. van Gendt

NK