ECLI:NL:CRVB:2015:666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
13-6595 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 6 december 2013 het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. Appellante had op 14 september 2012 een tegemoetkoming aangevraagd op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) voor haar dochter. De Svb weigerde deze tegemoetkoming met het argument dat de dochter van appellante niet voldeed aan de vereisten voor een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank onderschreef het oordeel van de Svb en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere argumenten en stelt dat er sprake is van een bijzonder geval, omdat zij onbekend was met de TOG-regeling en dat de Svb en andere instanties haar hierover niet hebben geïnformeerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de onbekendheid van appellante met de TOG niet kan worden aangemerkt als een bijzonder geval volgens de beleidsregels van de Svb. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen gronden zijn om de beslissing van de Svb te herzien. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

Uitspraak

13/6595 TOG
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
6 december 2013, 13/477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R.J.H. Janssen hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft aanvullende stukken ingediend.
Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreid overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellante heeft op 14 september 2012 een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) aangevraagd ten behoeve van haar dochter [naam dochter] ([dochter]).
1.2.
Bij besluit van 22 november 2012 heeft de Svb bepaald dat appellante vanaf het derde kwartaal van 2012 geen tegemoetkoming ontvangt omdat [dochter] niet beschikt over een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of een ZG (zintuiglijk gehandicapten)-verklaring voor minimaal tien uur per week.
1.3.
Bij besluit van 18 januari 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 22 november 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding is om met terugwerkende kracht over de jaren 2009 tot en met 2011 een tegemoetkoming toe te kennen. Van een bijzonder geval als bedoeld in de beleidsregels van de Svb is niet gebleken. De onbekendheid van appellante met de TOG kan volgens de Svb niet als een bijzonder geval worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder andere het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante moet worden gelezen en voor verweerder de Svb moet worden gelezen:
“In artikel 6, vijfde lid, van de TOG is bepaald dat de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, niet eerder kan ingaan dan de eerste dag van het kwartaal tijdens welk de aanvraag om een tegemoetkoming werd ingediend. De SVB is bevoegd in bijzondere gevallen van de eerste zin af te wijken.
Verweerder voert ter zake van het aannemen van een bijzonder geval het navolgende beleid (SB1071).
Er is sprake van een bijzonder geval:
-indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
-indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen, uitkering of kinderbijslag én deze onbekendheid verschoonbaar was.
(…)
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres geen nadere bijzonderheden heeft gesteld over de situatie van eiseres en haar dochter. Hij heeft uitsluitend een beroep gedaan op de enkele onbekendheid met de wettelijke bepalingen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd eiseres met terugwerkende kracht in aanmerking te brengen voor de tegemoetkoming TOG over de jaren 2009 tot en met 2011. Dat geen enkele organisatie haar op de TOG-regeling heeft gewezen doet daar niet aan af.”
3. Appellante kan zich met de aangevallen uitspraak niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat er in haar situatie een bijzonder geval voordoet als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de TOG. Zij voert daartoe kort samengevat aan dat zij niet alleen onbekend met de TOG was, maar ook dat de Svb en andere instanties haar van de TOG niet op de hoogte hebben gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep niet zozeer het oordeel van de rechtbank op zijn gronden van beroep bestreden, maar - in essentie - herhaald wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die beroepsgronden van appellante besproken en overtuigend gemotiveerd waarom die niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd.
4.2.
Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.C. Hoogendoorn

TM