ECLI:NL:CRVB:2015:641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
13-6683 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1937, een verzoek ingediend om toekenning van huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant heeft aangegeven dat hij problemen ondervindt met bukken en strekken, wat hem belemmert in het zelfstandig voeren van zijn huishouden. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag van appellant op 2 oktober 2012 afgewezen, en deze afwijzing is na bezwaar op 22 november 2012 gehandhaafd. Het college concludeerde dat appellant in staat moest worden geacht zijn huishouden zelfstandig te voeren, door taken te verspreiden over de dag of week en gebruik te maken van hulpmiddelen.

Appellant heeft tegen deze afwijzing beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat het college ten onrechte geen medisch advies heeft gevraagd en dat hij, gezien zijn gezondheidstoestand en leeftijd, niet in staat is om zelfstandig zijn huishouden te voeren. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat het college in de beroepsprocedure alsnog een medisch adviseur heeft ingeschakeld. Deze adviseur concludeerde dat appellant in staat is om zijn huishoudelijke taken te verrichten.

In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank bestreden, met de stelling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het standpunt van het college, dat er geen noodzaak is voor huishoudelijke verzorging, kan worden gedragen door het medisch advies. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de medisch adviseur voldoende informatie had om tot een verantwoord oordeel te komen. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die de conclusie van de medisch adviseur zouden ondermijnen. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten.

Uitspraak

13/6683 WMO
Datum uitspraak: 4 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 november 2013, 12/5325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting van 21 januari 2015 ter behandeling aan de orde gesteld, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1937, heeft verzocht om toekenning van huishoudelijke verzorging ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In het kader van die aanvraag heeft hij te kennen gegeven dat hij problemen heeft met bukken, ten gevolge van onder meer zijn zwaarlijvigheid, en met strekken ten gevolge van rugklachten.
1.2.
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Na bezwaar heeft het college deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 22 november 2012 (bestreden besluit). Het college heeft op grond van onderzoek door de Wmo-consulent geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht zijn huishouden zelfstandig te voeren door de taken te verspreiden over de dag of week. De problemen met bukken en strekken zijn grotendeels op te lossen door de werkzaamheden zittend uit te voeren of gebruik te maken van hulpmiddelen, zoals een grijpstok.
2.1.
Appellant heeft in beroep aangevoerd dat het college ten onrechte geen medisch advies heeft gevraagd en hij gelet op zijn gezondheidstoestand en leeftijd niet in staat is zelfstandig zijn huishouden te voeren.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd wegens schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het college heeft nagelaten medisch advies in te winnen is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid. De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten omdat het college in de beroepsprocedure alsnog een medisch adviseur heeft ingeschakeld. De medisch adviseur heeft blijkens haar rapport van 30 mei 2013, mede op grond van desgevraagd verkregen informatie van de huisarts van appellant, geconcludeerd dat appellant in staat is om in een rustig tempo en verdeeld over de week alle huishoudelijke taken te verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inzichtelijk onderbouwde conclusie van de medisch adviseur. De medisch adviseur is zorgvuldig te werk gegaan door navraag te doen bij de huisarts van appellant en niet is gebleken dat de medisch adviseur een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellant. De medisch adviseur heeft geen aanleiding hoeven zien nadere informatie bij de behandelend specialisten op te vragen of appellant zelf te onderzoeken. Voorts heeft appellant niet met objectieve, medische gegevens onderbouwd dat de medisch adviseur zijn gezondheidstoestand en mogelijkheden heeft overschat.
3. Appellant heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bestreden, voor zover daarin de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Appellant stelt, kort gezegd, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het standpunt van het college dat er geen noodzaak is tot het verstrekken van huishoudelijke verzorging kan worden gedragen door het ingewonnen medisch advies van 30 mei 2013. Volgens appellant is hij ten onrechte niet zelf medisch onderzocht en is ten onrechte geen informatie ingewonnen bij zijn behandelend specialisten. Verder wordt herhaald dat hij gelet op zijn gezondheidstoestand niet in staat is zelfstandig zijn huishouden te voeren. In dit verband stelt appellant dat zijn huisarts aan de medisch adviseur van het college heeft te kennen gegeven dat appellant grote moeite heeft alleen de huishoudelijke taken uit te voeren en het voor appellant een heel zware opgave is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand kunnen blijven en onderschrijft volledig de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.
De medisch adviseur heeft gezien het rapport van 30 mei 2013, mede op grond van de van de huisarts verkregen informatie, alle klachten en aandoeningen van appellant in de beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat de medisch adviseur aldus over onvoldoende medische informatie heeft beschikt om tot een verantwoorde oordeelsvorming te komen. Onder deze omstandigheden heeft de medisch adviseur kunnen afzien van het zelf onderzoeken van appellant dan wel het opvragen van nadere informatie bij de behandelend specialisten.
4.3.
Appellant heeft voorts ook in hoger beroep geen objectief medische informatie overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de medisch adviseur van het college een onjuist beeld van de gezondheidstoestand van appellant en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden tot het voeren van een huishouden had. Het had op de weg van appellant als aanvrager van een voorziening op grond van de Wmo gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen.
4.4.
Het gegeven dat de huisarts van appellant aan de medisch adviseur heeft aangegeven dat appellant wat moeilijk in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren is onvoldoende voor twijfel aan het advies van de medisch adviseur. De huisarts geeft niet aan dat, laat staan waarom, appellant vanuit medisch oogpunt bezien niet in staat kon worden geacht de huishoudelijke taken te verrichten.
4.5.
Wat hiervoor is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M. Crum

NK