ECLI:NL:CRVB:2015:632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
13-1972 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en bevoegdheid Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in België, had hoger beroep ingesteld tegen de vaststelling van zijn buitenlandbijdragen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2008 tot en met 2011. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het Zorginstituut Nederland ongegrond verklaard. Het Zorginstituut, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, had eerder besluiten genomen waarin de buitenlandbijdragen van de appellant waren vastgesteld. De Raad overwoog dat de omstandigheden rondom het terugstorten of doorstorten van bedragen door de Belastingdienst en het UWV geen rol spelen bij de vaststelling van de buitenlandbijdragen, zoals bepaald in artikel 69 van de Zvw. Tevens werd vastgesteld dat de Raad niet bevoegd is om belastinggeschillen te behandelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1972 ZVW, 14/2003 ZVW
Datum uitspraak: 4 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
11 april 2013, 12/3313 en 8 april 2014, 13/6092 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Verweij.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluiten van 2 juli 2012 (bestreden besluit 1) en 16 oktober 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Zorginstituut, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluiten van 27 november 2011, 16 december 2011, 25 mei 2012 en 10 juni 2013, waarbij op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de definitieve buitenlandbijdragen van appellant over 2008, 2009, 2010 en 2011 zijn vastgesteld op achtereenvolgens € 2.376,36, € 2.547,35,
€ 2.804,14 en € 3.000,08.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant woont sinds 2006 in België en ontving in 2008, 2009, 2010
en 2011 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
4.2.
In de onder 4.1 vermelde omstandigheden heeft appellant, zoals door de
rechtbank met juistheid overwogen, op grond van de Verordening (EEG) nr. 1408/71
(Vo. 1408/71) en vanaf 1 mei 2010 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo. 883/2004) recht op zorg in zijn woonland (België), ten laste van Nederland en is voor dit recht op zorg op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd.
4.3.
De stellingen van appellant over het terugstorten dan wel doorstorten van bedragen door de Belastingdienst en het UWV en het al dan niet inhouden van de buitenlandbijdragen door het UWV op zijn WAO-uitkering, treffen geen doel. Dit zijn geen omstandigheden die, gelet op artikel 69 van de Zvw, bij de vaststelling van de buitenlandbijdragen een rol spelen.
4.4.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd over de behandeling en afdoening
van zijn beroepen door een belastingrechter in andere procedures, treft evenmin doel. De Raad is niet bevoegd tot kennisneming van belastinggeschillen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraken bevestigd dienen te worden.
5.Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) K. de Jong

NK