ECLI:NL:CRVB:2015:628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor een in Duitsland woonachtige AOW-gerechtigde
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 2009 in Duitsland woonde en AOW ontving, was door het Zorginstituut Nederland als verdragsgerechtigde aangemerkt. Dit betekende dat hij recht had op zorg in Duitsland, ten laste van Nederland, en dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd was op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
De appellant had bezwaar gemaakt tegen de definitieve jaarafrekening over 2009, die was vastgesteld op € 732,48. Het Zorginstituut verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij zij verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de appellant ook zonder tijdige inschrijving met een E-121 formulier verdragsgerechtigd was en dat hij verplicht was de buitenlandbijdrage te betalen.
In hoger beroep heeft de appellant de gronden herhaald die eerder door de rechtbank waren verworpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de in hoger beroep aangevoerde gronden niet slagen. De Raad bevestigde dat de buitenlandbijdrage achteraf kan worden vastgesteld en dat de appellant van rechtswege recht op zorg had vanaf het moment dat hij AOW ontving. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.