ECLI:NL:CRVB:2015:628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
13-2129 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor een in Duitsland woonachtige AOW-gerechtigde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 2009 in Duitsland woonde en AOW ontving, was door het Zorginstituut Nederland als verdragsgerechtigde aangemerkt. Dit betekende dat hij recht had op zorg in Duitsland, ten laste van Nederland, en dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd was op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De appellant had bezwaar gemaakt tegen de definitieve jaarafrekening over 2009, die was vastgesteld op € 732,48. Het Zorginstituut verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij zij verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de appellant ook zonder tijdige inschrijving met een E-121 formulier verdragsgerechtigd was en dat hij verplicht was de buitenlandbijdrage te betalen.

In hoger beroep heeft de appellant de gronden herhaald die eerder door de rechtbank waren verworpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de in hoger beroep aangevoerde gronden niet slagen. De Raad bevestigde dat de buitenlandbijdrage achteraf kan worden vastgesteld en dat de appellant van rechtswege recht op zorg had vanaf het moment dat hij AOW ontving. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2129 ZVW
Datum uitspraak: 4 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 maart 2013, 12/3455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Verweij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woonde in 2009 in Duitsland en ontvangt vanaf 1 augustus 2009 pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Mede gelet op de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden
Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door het Zorginstituut - per 1 augustus 2009 - als verdragsgerechtigde aangemerkt. Als verdragsgerechtigde heeft hij op grond van de Verordening EEG nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in zijn woonland (Duitsland), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage).
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 15 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 mei 2012 - waarbij de definitieve jaarafrekening over 2009 is vastgesteld op € 732,48 - ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover van belang - onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 oktober 2010, C-345/09, Van Delft (ECLI:EU:C:2010:610) geoordeeld dat appellant ook zonder (tijdige) inschrijving met een E-121 formulier verdragsgerechtigd is en een buitenlandbijdrage verschuldigd is. Dat appellant van zijn recht op zorg voor rekening van Nederland en zijn verplichting tot inschrijving niet op de hoogte was en daarover niet (tijdig) door het Zorginstituut is geïnformeerd waardoor hij zijn particuliere ziektekostenverzekering heeft aangehouden, doet naar de rechtbank heeft overwogen niet af aan zijn bijdrageplicht.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep - deels op dezelfde als door de rechtbank reeds verworpen gronden - tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de in beroep aangevoerde gronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust.
4.2.
De in hoger beroep aangevoerde grond dat het niet zo kan zijn dat een verzekering met terugwerkende kracht werkt, slaagt niet. Deze grond gaat eraan voorbij dat appellant vanaf het moment dat hij in Duitsland AOW ontving - op grond van Vo. 1408/71 - van rechtswege recht op zorg had. Dat de buitenlandbijdrage achteraf wordt vastgesteld doet daar niet aan af.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) K. de Jong

NK