ECLI:NL:CRVB:2015:619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
13-6770 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) na schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het besluit van het college om de aanvraag van betrokkene voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) af te wijzen, vernietigd. Betrokkene had zich op 6 september 2012 gemeld voor bijstand en op 4 oktober 2012 een aanvraag ingediend. Een medewerker van de gemeente Rotterdam had op 23 oktober 2012 een onaangekondigd huisbezoek geprobeerd, maar betrokkene was niet thuis. De medewerker had een brief achtergelaten waarin betrokkene werd uitgenodigd voor een gesprek op 25 oktober 2012. Betrokkene is echter niet op dit gesprek verschenen en heeft niet tijdig gereageerd op de uitnodiging. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van de schending van de inlichtingenverplichting.

De rechtbank oordeelde dat het college niet zorgvuldig had gehandeld door enkel een brief achter te laten en geen vervolgonderzoek te doen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijn van twee dagen voor reactie op de brief niet te kort was en dat betrokkene verantwoordelijk was voor het niet tijdig reageren. De Raad concludeerde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld en dat betrokkene de inlichtingenverplichting had geschonden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 8 februari 2013 werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

13/6770 WWB
Datum uitspraak: 24 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2013, 13/1722 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.M. Deiman, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lagrand. Namens betrokkene is mr. Deiman verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 september 2012 heeft betrokkene zich gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 4 oktober 2012 heeft hij de daartoe strekkende aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld bij een kennis te verblijven op het adres [adres] te Rotterdam. Volgens informatie uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: Basisregistratie Personen) waren ten tijde van de aanvraag zeven personen op dat adres ingeschreven.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene heeft een medewerker van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam (medewerker) nader onderzoek gedaan naar de woonsituatie van betrokkene. In dat kader heeft de medewerker op dinsdag 23 oktober 2012 een onaangekondigd huisbezoek proberen te brengen aan het opgegeven adres. Betrokkene bleek niet thuis te zijn. Op die dag is een brief in de brievenbus achtergelaten van het opgegeven adres. Daarin nodigt de klantmanager de geadresseerde uit voor een gesprek op donderdag 25 oktober 2012 om 9.00 uur op het Werkplein aan de Herenwaard 21 te Rotterdam. Daaraan is toegevoegd dat indien betrokkene niet tijdig reageert, de aanvraag niet kan worden beoordeeld en dat deze dan niet in behandeling wordt genomen. Betrokkene is zonder tegenbericht niet op de afspraak verschenen.
1.3.
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft appellant de aanvraag afgewezen op de grond dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.4.
Betrokkene heeft in bezwaar tegen het besluit van 25 oktober 2012 onder meer aangevoerd dat hij geen toegang had tot de brievenbus omdat de hoofdbewoonster een midweek weg was, onder medeneming van de sleutel van de brievenbus, en dat hij dit had doorgegeven aan een baliemedewerker van de gemeente.
1.5.
Bij besluit van 8 februari 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant, nu het ging om een onaangekondigd huisbezoek waarmee betrokkene geen rekening kon houden, niet kon volstaan met een brief waarbij hij binnen twee dagen werd uitgenodigd voor een gesprek. Appellant heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daaraan doet niet af dat betrokkene geen sleutel van de brievenbus had. Appellant had een tweede huisbezoek kunnen afleggen of op andere wijze dan voormelde brief kunnen proberen in contact te treden met betrokkene. De conclusie van appellant dat het recht op bijstand van betrokkene niet kan worden vastgesteld omdat hij niet heeft voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingverplichting, is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende gemotiveerd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat de termijn van twee dagen voor reactie op de brief niet te kort was. Van betrokkene had mogen worden verwacht dat hij zou aangeven waar en hoe hij te bereiken was. De omstandigheid dat de hoofdbewoonster op vakantie ging met medeneming van de sleutel van de brievenbus, waardoor betrokkene geen kennis heeft kunnen nemen van de uitnodiging van appellant, komt voor risico van betrokkene. Appellant mocht onder deze omstandigheden de aanvraag afwijzen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of betrokkene in het kader van zijn aanvraag om bijstand de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet tijdig te reageren op de uitnodiging van appellant, neergelegd in de brief van 23 oktober 2012, om op 25 oktober 2012 op gesprek te komen.
4.2.
Niet in geschil is dat de brief van 23 oktober 2012 in de brievenbus van betrokkene is achtergelaten, dat betrokkene niet op 25 oktober 2012 op gesprek is geweest en dat hij zich vervolgens pas op 29 oktober 2012, de maandag van de volgende week, heeft gemeld bij de balie van de gemeente.
4.3.
Een termijn van twee keer 24 uur na het achterlaten van een eerste schriftelijke uitnodiging als deze in de brievenbus op het opgegeven adres, is in het algemeen niet te kort om een aanvrager van bijstand in staat te stellen daarop te reageren. Van de aanvrager, die immers geacht wordt op dat adres zijn feitelijk verblijf te hebben, mag immers worden verwacht dat hij regelmatig, doch in ieder geval eens binnen die termijn zich er van vergewist of hem in het kader van die aanvraag correspondentie van het bijstandverlenend orgaan bereikt en dan, indien nodig, onmiddellijk reageert.
4.4.
Betrokkene heeft erkend dat hij de brief van 23 oktober 2012 te laat heeft gezien omdat hij geen toegang had tot de brievenbus, wat hij vooraf aan een baliemedewerker van de gemeente heeft doorgegeven. De gevolgen van de omstandigheid dat betrokkene, zoals hij stelt, geen toegang had tot de brievenbus omdat de hoofdbewoonster tijdelijk afwezig was onder medeneming van de sleutel van de brievenbus, komen in beginsel voor zijn rekening. Voor de stelling dat hij dit vooraf aan appellant zou hebben medegedeeld, is in de gedingstukken geen objectief aanknopingspunt te vinden. Er is derhalve onder de gegeven omstandigheden geen reden om op dit beginsel een uitzondering te maken. Hoewel het appellant niet zou hebben misstaan indien op maandag 29 oktober 2012 alsnog een huisbezoek op het opgegeven adres zou zijn afgelegd, was appellant daartoe onder de gegeven omstandigheden uit oogpunt van zorgvuldigheid niet verplicht.
4.5.
De conclusie moet zijn dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, appellant niet onzorgvuldig heeft gehandeld door te volstaan met de brief van 23 oktober 2012 achter te laten en na het niet verschijnen van betrokkene op 25 oktober 2012 zonder nader onderzoek het besluit van 25 oktober 2012 te nemen. Omdat betrokkene niet tijdig heeft gereageerd op de brief van 23 oktober 2012, heeft betrokkene, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 8 februari 2013 ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 februari 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en
L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD