ECLI:NL:CRVB:2015:616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
12-3921 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Groningen van 21 mei 2012. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M. Rietveldt, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 10 november 2009, gesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering omdat er geen sprake zou zijn van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn diagnose Attention Deficit Disorder/Pervasieve ontwikkelingsstoornis (ADD/PDD-NOS) en dat hij hierdoor ernstig belemmerd wordt in zijn deelname aan het arbeidsproces. De Raad heeft de deskundige prof. dr. R.A. Schoevers geraadpleegd, die in zijn rapport concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat de door appellant ingebrachte argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.192,50 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de beperkingen van de appellant en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

12.3921 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
21 mei 2012, 10/399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 maart 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Rietveldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Prof. dr. R.A. Schoevers heeft als deskundige een rapport uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Appellant is verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. Rietveldt en door zijn ouders, [vader appellant] en
[moeder appellant]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het Uwv heeft naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Raad een schriftelijke reactie ingebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de artikelen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het Uwv appellant niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wajong. Volgens het Uwv is er geen sprake van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek.
1.3.
Bij besluit van 18 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De door de rechtbank benoemde deskundige prof. dr. R.A. Schoevers (Schoevers) heeft op 21 oktober 2011 een rapport uitgebracht met de conclusie dat er bij appellant sprake is van Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), een leesstoornis, een aan cannabis gebonden stoornis en insomnia. Naar aanleiding van dit rapport heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid en beperkingen van appellant op 28 november 2011 in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgelegd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant op grond van deze FML na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) in staat geacht om op grond van zijn benutbare mogelijkheden met algemeen geaccepteerde arbeid tenminste 75% van het wettelijke minimum(jeugd)loon te verdienen op de datum in geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de deskundige geformuleerde beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een juiste wijze zijn vastgelegd in de FML. Appellant heeft volgens de rechtbank geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de door zijn behandelaars vastgestelde diagnose Attention Defecit Disorder/Pervasieve ontwikkelingsstoornis, niet anderszins omschreven (ADD/PDD-NOS). Vanwege de autistische kenmerken van deze stoornissen is hij in ernstige mate belemmerd om aan het arbeidsproces deel te nemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een brief van behandelend psychiater drs. C.M.F. Vanmechelen van 21 juni 2013 ingediend.
4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en verwijst naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2013, 29 januari 2014 en van 8 september 2014 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
11 november 2013.
5. Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van Schoevers geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat de conclusie in dit rapport afwijkt van de conclusie van een andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen naar Schoevers acht appellant in staat om zijn gedrag te veranderen en heeft geen aanleiding gezien om uit te gaan van een stoornis in het autistische spectrum. De beroepsgrond in hoger beroep van appellant dat het Uwv en Schoevers onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn chronisch dysfunctioneren als gevolg van ADD/PDD-NOS slaagt daarom niet. In het rapport van 29 januari 2014 heeft het Uwv gemotiveerd dat de door Van mechelen beschreven situatie verschilt van de door Schoevers beschreven situatie.
5.2.
In verband met de vraag of het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met de door Schoevers in het rapport van 21 oktober 2011 benoemde beperkingen, heeft Schoevers in hoger beroep op verzoek van de Raad een rapport uitgebracht. Naar aanleiding van dat rapport heeft het Uwv op 7 november 2013 item 2.12.6 aan de FML toegevoegd met de toelichting: “cliënt kan zich inleven in anderen, maar is hij hierin relatief zwak. Ook voelt hij zich vaak onzeker in sociale contacten. Het inleven in en omgaan met anderen moet geen belangrijk onderdeel van zijn taak zijn”. Deze toelichting komt overeen met de conclusie van Schoevers op dit punt. Ten aanzien van de items 2, 2.6, 2.8, 2.9 en 2.10 heeft het Uwv gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om deze items op medische gronden aan de FML toe te voegen en dat hiervoor een onderbouwing van Schoevers ontbreekt.
5.3.
Ten aanzien van de items 1.1, 1.2, 1.4, 1.5 en 1.6 heeft Schoevers opgemerkt dat appellant in verband met de ADHD snel is afgeleid van zijn taken waardoor hij weinig efficiënt kan werken, hij hoofd- en bijzaken moeilijk kan onderscheiden en moeilijk overzicht kan houden en hij moeite heeft met het inschatten van zijn eigen mogelijkheden en beperkingen, waardoor het doelmatig en zelfstandig handelen moeizaam verloopt.
Het Uwv heeft gemotiveerd dat deze items zijn vertaald in de FML en voldoende zijn beschreven bij de gescoorde items onder 1.9. Het Uwv heeft in het rapport van 8 september 2014 nader toegelicht dat de items 1.1 tot en met 1.8 van de FML alleen worden beperkt in het geval van ernstige beperkingen in het functioneren en het scoren van deze items functieduiding vrijwel onmogelijk maakt. In de rapporten van Schoevers worden geen ernstige stoornissen benoemd en blijkt niet dat functieduiding niet mogelijk zou kunnen zijn. Daarbij is van belang dat blijkens de reactie van het Uwv, rekening is gehouden met de beperkingen van appellant en dat deze zijn verwerkt in de FML.
5.4.
Appellant heeft geen gronden van arbeidskundige aard aangevoerd. Niet is gebleken dat de aan de functies verbonden belastende aspecten de voor appellant in de FML neergelegde belastbaarheid overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 november 2013 toegelicht waarom aan de voor appellant geldende specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid wordt voldaan. De functies betreffen eenvoudige (productie) werkzaamheden op basis van een vaste werkroutine met een vast en afgebakend takenpakket, waarbij het beroepshalve niet noodzakelijk is dat men zich kan inleven in anderen en tevens geen eisen worden gesteld aan de omgang met anderen. Er moet sprake zijn van een duidelijke structuur, waarbij taken niet te omvangrijk zijn en er regelmatig terugkoppeling plaats kan vinden over zijn vorderingen. De voor appellant geselecteerde samensteller metaalwaren, wikkelaar en samensteller kunststof voldoen aan deze vereisten. Ten slotte wordt opgemerkt dat de arbeidsdeskundige appellant heeft gewezen op het aanvragen van voorzieningen bij begeleiding naar of tijdens het werk (bijvoorbeeld een jobcoach, onbetaalde werkervaringsplaatsen of de no-riskpolis).
5.5.
Uit 5.1 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Omdat het Uwv eerst in hoger beroep toereikend heeft gemotiveerd dat de door Schoevers benoemde beperkingen adequaat zijn vermeld in de FML bestaat er aanleiding het Uwv te oordelen in de kosten van de procedure van appellant in beroep en hoger beroep. De proceskosten worden begroot op € 975,- in beroep en op € 1.217,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal op € 2.192,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.192,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.J.T. van de Corput en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.L. Rijnen

NK