ECLI:NL:CRVB:2015:615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- E.C.R. Schut
- L.J.A. Damen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en gezamenlijke huishouding onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 10 juni 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar er ontstond een vermoeden dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met appellante op een ander adres. De Sociale Recherche Den Haag voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat appellant vanaf 1 januari 2010 zijn hoofdverblijf bij appellante had, maar dat er voor de periode van 27 oktober 2006 tot 1 januari 2010 geen bewijs was voor een gezamenlijke huishouding. De rechtbank had de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand over de periode van 27 oktober 2006 tot 1 januari 2010 niet gerechtvaardigd was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde de beroepen gegrond. Het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant en appellante, met aandacht voor de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand. Tevens werden de kosten van rechtsbijstand voor beide appellanten vergoed.