ECLI:NL:CRVB:2015:596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
14-90 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering woonvoorzieningen op grond van de Wmo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 december 2013 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Marne ongegrond heeft verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor verschillende woonvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waaronder toiletbeugels, een verhoogd toilet, een douchestoel, een sta-opstoel en drempelnivellering. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de toiletbeugels en het verhoogde toilet als algemeen gebruikelijke voorzieningen worden beschouwd en dat de sta-opstoel onder de AWBZ valt. De douchestoel is tijdelijk toegekend voor een periode van negen maanden.

In het bestreden besluit van 6 juni 2013 heeft het college de bezwaren van appellante tegen de eerdere besluiten ongegrond verklaard, onder verwijzing naar adviezen van Scio Consult en Argonaut. Deze adviezen stelden dat er geen sprake was van een medische eindsituatie bij appellante, wat betekende dat zij niet in aanmerking kwam voor permanente voorzieningen. De rechtbank heeft deze conclusie bevestigd, maar appellante is het hier niet mee eens en stelt dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft ingeschakeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich op de adviezen van Scio Consult en Argonaut kon baseren. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen en concludeert dat appellante geen contra-expertise heeft overgelegd die het tegendeel bewijst. De beroepsgrond van appellante wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

14/90 WMO
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 december 2013, 13/737 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van De Marne (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J. Reeser hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.K. de Wind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met beperkingen. Zij heeft op 8 december 2010, nader gespecificeerd op 5 januari 2011, in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij het college een aanvraag ingediend. Deze aanvraag was voor woonvoorzieningen in de vorm van toiletbeugels, een verhoogd toilet, een douchestoel, een sta- op stoel en drempelnivellering of drempelhulpen en om verlening van hulp in de huishouding ingevolge de Wmo.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 14 juli 2011, onder verwijzing naar het advies van Scio Consult van 4 juli 2011, de aanvraag voor toiletbeugels en het verhoogd toilet afgewezen op de grond dat deze voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn. De aanvraag voor een sta-opstoel heeft het college afgewezen omdat het gaat om een voorziening die valt onder de AWBZ. De douchestoel is in bruikleen toegekend voor een periode van 9 maanden.
1.3.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het college een voorziening toegekend voor het toegankelijk maken van de woning van appellante en de gevraagde drempelnivellering over de periode 17 februari 2012 tot en met 17 augustus 2012.
1.4.
Bij besluit van 6 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar het advies van Scio Consult van 4 juli 2011 en het in de bezwaarprocedure ingebrachte advies van Argonaut van 13 maart 2013, de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 14 juli 2011 en 15 maart 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat uit voorgenoemde adviezen blijkt dat geen sprake is van een medische eindsituatie en dat er voor appellante mogelijkheden zijn voor herstel, onder de voorwaarde dat gedurende de noodzakelijke periode van revalidatie thuis tijdelijke voorzieningen worden getroffen. Het college heeft geen aanleiding gezien voor het aan appellante toekennen van permanente voorzieningen, omdat dit antirevaliderend zou werken. Het college neemt het standpunt in dat er voor appellante nog mogelijkheden voor behandeling zijn.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 6 juni 2013 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college onder verwijzing naar de genoemde adviezen van Scio Consult en Argonaut zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij appellante geen sprake is van een medische eindsituatie en dat zij om die reden niet in aanmerking komt voor permanente voorzieningen op grond van de Wmo. Tegen het standpunt van het college dat de toiletbeugels en het verhoogde toilet als algemeen gebruikelijke voorzieningen moeten worden aangemerkt en dat daarom de aanvraag wordt afgewezen, zijn geen gronden aangevoerd.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevende waarde heeft gehecht aan de in deze door Scio Consult en Argonaut Advies aan het college uitgebrachte adviezen waaruit zou blijken dat er bij appellante nog geen sprake zou zijn van een medische eindtoestand. De rechtbank had een onafhankelijke deskundige in moeten schakelen.
4.1.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college onder verwijzing naar de adviezen van Scio Consult en van Argonaut zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij appellante geen sprake is van een medische eindsituatie en dat zij om die reden niet in aanmerking komt voor permanente voorzieningen op grond van de Wmo. Anders dan appellante stelt, ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen. Het onderzoek door de artsen van Scio Consult en van Argonaut heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De medisch adviseur en de ergonomisch adviseur van Scio Consult hebben dossieronderzoek verricht en de ergonomisch adviseur heeft een huisbezoek afgelegd in aanwezigheid van appellante en haar echtgenoot. Er zijn schriftelijke gegevens van de huisarts en de specialist ontvangen en er is telefonisch overleg geweest met de huisarts. Tevens heeft de medisch adviseur een gericht lichamelijk onderzoek verricht en is appellante geobserveerd. De verzekeringsarts van Argonaut heeft vervolgens dossierstudie verricht, appellante thuis bezocht en informatie opgevraagd bij de huisarts en de behandelend fysiotherapeut. Deze informatie is verkregen. De conclusies van de artsen zijn inzichtelijk en voldoende onderbouwd. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het standpunt van CIZ dat er geen sprake is van een medische eindsituatie bij appellante voor onjuist gehouden moet worden. De Raad overweegt daarbij dat appellante geen contra-expertise heeft overgelegd, waaruit het tegendeel blijkt. Ook uit de in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts, ergotherapeut en fysiotherapeut volgt niet dat er sprake is van een eindsituatie.
4.2.
Uit wat in 4.1 is overwogen volgt dat er voor de rechtbank geen aanleiding bestond om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V. van Rij

NK