ECLI:NL:CRVB:2015:591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
13-3547 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet verzekerde tijdvakken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij stelde dat hij van 1969 tot 1997 in Nederland had gewoond en gewerkt, maar kon deze stelling niet onderbouwen met bewijsstukken. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had zijn aanvraag afgewezen omdat hij niet had gereageerd op verzoeken om informatie. Na bezwaar werd hem een AOW-pensioen toegekend, maar slechts voor een deel van de periode waarin hij beweerde verzekerd te zijn geweest.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat de Svb voldoende onderzoek had gedaan naar zijn werk- en woonverleden in Nederland. De Svb had navraag gedaan bij verschillende uitzendbureaus en pensioenfondsen, maar vond geen bewijs dat de appellant in de betwiste periodes in Nederland had gewerkt. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had besloten dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW gedurende de tijdvakken van 1 juli 1961 tot en met 13 september 1987 en van 1 oktober 1996 tot en met 30 juni 2011.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn stelling dat hij lange periodes in Nederland had gewerkt en diende hij aanvullende stukken in ter onderbouwing. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en de beslissing van de Svb. De Raad oordeelde dat de appellant zijn stelling niet met bewijsstukken had kunnen onderbouwen en dat de Svb terecht had geoordeeld dat hij niet verzekerd was voor de AOW in de betwiste periodes. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3547 AOW
Datum uitspraak: 27 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2013, 12/3432 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb zich laten vertegenwoordigen door F.M. Aalders.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft bij de Svb een aanvraag ingediend om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij in de periode van 1969 tot 1997 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft appellant diverse stukken ingezonden van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor, ziekenfonds Rotterdam, [uitzendbureau 1] en [uitzendbureau 2] uitzendbureau, voor welk bedrijf appellant werkzaam was bij [bedrijf 1].
1.2.
Bij besluit van 15 september 2011 heeft de Svb de aanvraag om een AOW-pensioen afgewezen, omdat appellant niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie.
1.3.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In aanvulling op zijn aanvraag heeft appellant gesteld dat hij heeft gewerkt bij [bedrijf 2].
1.4.
Bij het bestreden besluit van 7 juni 2012 is het bezwaar tegen het besluit van
15 september 2011 gegrond verklaard. Aan appellant is met ingang van juli 2011 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend ter hoogte van 20% van het volledige pensioen en een toeslag ter hoogte van 4% van de volledige toeslag. Appellant wordt niet verzekerd geacht over de tijdvakken van 1 juli 1961 tot en met 13 september 1987 en van
1 oktober 1996 tot en met 30 juni 2011.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder overweging dat de Svb naar aanleiding van de door appellant verstrekte gegevens en zijn toelichting daarop onderzoek heeft gedaan naar het werk- en woonverleden in Nederland van appellant. Navraag bij [uitzendbureau 3], [bedrijf 1], het bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf en de stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten heeft niets opgeleverd. Naar aanleiding van appellants stelling dat hij heeft gewerkt bij [bedrijf 2] heeft de Svb ook [BV] aangeschreven, die behoort tot de groep die voornoemd bedrijf heeft overgenomen. [BV]heeft echter geen gegevens uit die periode beschikbaar waarin appellant stelt te hebben gewerkt. Als begindatum voor de verzekerde periode is in aanmerking genomen de inschrijving bij de gemeentelijke basisadministratie van Den Haag en Rotterdam op 14 september 1987 en als einddatum voor de verzekerde periode is in aanmerking genomen 30 september 1996, de datum waarop appellant de huur van een woning in Rotterdam heeft opgezegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb voldoende onderzoek gedaan naar het wonen en werken in Nederland en heeft appellant zijn stelling dat hij buiten de periode van 14 september 1987 tot en met 30 september 1996 in Nederland heeft gewerkt niet met bewijsmiddelen onderbouwd.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met de de hoogte van het aan hem toegekende AOW-pensioen, omdat hij lange periodes in Nederland heeft gewerkt. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant stukken ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb appellant terecht gedurende de in 1.4 genoemde periodes niet verzekerd voor de AOW heeft geacht.
4.2.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. De in hoger beroep ingezonden stukken zien op de periode waarvoor appellant al verzekerd is geacht voor de AOW. Appellant heeft zijn stelling dat hij ook in de in 1.4 genoemde tijdvakken in Nederland heeft gewoond en gewerkt niet met bewijsstukken kunnen onderbouwen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb toegelicht dat het in het Schakelregister vermelde jaar 1983 niet als het jaar van aanvang van de verzekering kan worden gezien. Reden hiervoor is dat niet duidelijk is wat met vermelding van het jaar is bedoeld en er geen stukken zijn die duiden op wonen of werken in Nederland vanaf 1983. Dit standpunt van de Svb wordt gevolgd.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant gedurende de tijdvakken van 1 juli 1961 tot en met 13 september 1987 en van 1 oktober 1996 tot en met 30 juni 2011 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M. Crum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

JL