ECLI:NL:CRVB:2015:537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
13-1159 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering wegens gebrek aan toename van beperkingen na medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WAO-uitkering toe te kennen. Appellante ontving tot 19 oktober 2005 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv stelde bij besluit van 20 maart 2012 vast dat er geen recht op een WAO-uitkering was ontstaan, omdat er geen toename van haar beperkingen was binnen vijf jaar na de laatste uitkering. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Oost-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft gesteld dat er geen toename van beperkingen is. Ze verwees naar haar psychische klachten, waaronder een dubbele depressie. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de psychische klachten van appellante onvoldoende zijn meegewogen. De Raad bevestigt dat de informatie van de behandelend sector adequaat is meegenomen in de beoordeling. Appellante heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die de beoordeling van het Uwv in twijfel trekken. Daarom wordt het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

13/1159 WAO
Datum uitspraak: 23 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
22 januari 2013, 12/3052 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Voor appellante is verschenen [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft laatstelijk tot 19 oktober 2005 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een WAO-uitkering is ontstaan, omdat er geen sprake is van een toename van haar beperkingen binnen vijf jaar na 19 oktober 2005. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2012, bij beslissing op bezwaar van 7 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het bestreden besluit ten onrechte is gebaseerd op het standpunt dat er geen sprake is van een toename van de beperkingen. Zij heeft gewezen op haar kwetsbaarheid. Er is in toenemende mate sprake van vrij ernstige psychische c.q. psychiatrische problematiek, er is sprake van een dubbele depressie en zij heeft haar problemen ontkend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 43a van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, indien binnen vijf jaar na de datum van intrekking, in dit geval 19 oktober 2005, sprake is van in aanmerking te nemen arbeidsongeschiktheid en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid voortkomt ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om aan te nemen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikking had over alle beschikbare informatie van de behandelend sector over de periode 19 oktober 2005 tot 19 oktober 2010 en dat deze informatie is meegewogen in het rapport van 7 juni 2012, aangevuld op 5 december 2012, waarin inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd dat de beperkingen van appellante die onmiskenbaar aanwezig zijn, niet zijn toegenomen in de periode 19 oktober 2005 tot 19 oktober 2010. Hierbij heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de brief van de klinisch psycholoog D. Brekelmans van GGZ Nijmegen van
9 april 2010 waarin is vermeld dat de reden voor het consult de evaluatie van de medicatie is en dat appellante zich de afgelopen zes jaar zonder hulp goed staande heeft gehouden, minder impulsief is en beter gestructureerd.
4.3.
Appellante heeft geen objectieve medische gegevens in het geding gebracht die aanleiding geven om de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken of te oordelen dat de informatie uit de behandelend sector onjuist is uitgelegd.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van
D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. van Wijk
IvR